nabijheid van Venray midden tusschen uitgestrekte bosschen staat.
Waarschijnlijk heeft de bovenbedoelde kerk te Venray bestaan tot omstreeks 1400, toen de tegenwoordige kerk met toren gebouwd is. Volgens oude stukken waren zij in 1401 gereed. De toren is een der hoogste en fraaiste uit Limburg. Zijn spits steekt tot bij de 80 meter in het luchtruim. Er hangen vijf klokken in, waaronder zeer oude, die nog ver aan gene zij der Peel gehoord kunnen worden. Men verhaalt zelfs, dat men het gelui der grootste klok te 's-Hertogenbosch kon hooren, voordat deze bij gelegenheid van een feest zóó hard werd geluid, dat zij aanmerkelijk beschadigd werd.
Naast den toren verheft zich de ruime kerk, die tot de fraaiste Gothische tempels van ons vaderland behoort. Zij bestaat uit een zeer hoog middelschip en twee zijpanden, en heeft twee rijen ronde pilaren. Zeer weinig is er in den loop der tijden aan de kerk gebouwd. Behalve een nieuwe sacristie in den lateren tijd is er ongeveer niets van beteekenis bijgekomen dan een portaal aan de marktzijde, dat reeds in 1519 gereed was, en waartoe de van oudsher zoo genoemde ‘boog’ (de oude school) toegang verleent.
Gedurende de hevige godsdienstoorlogen, welke de Hervorming na zich sleepte, en welke vooral gekenmerkt werden door bitteren haat tegen alles, wat tot het Catholicisme behoorde, en door vernieling van beelden en kerksieraden, werden uit de Meierij een menigte beelden naar de Venraysche kerk overgebracht, om ze zoodoende voor de plunderaars te beschermen. Daardoor kwam deze in het bezit van een schat van oude beelden, zooals men ze maar zelden aantreft.
Het kunstig beeldhouwwerk treft iederen bezoeker, terwijl ook de trotsche gewelven een overweldigenden indruk maken. De schoonheid hiervan wordt niet weinig verhoogd door de fraaie schilderingen. Wanneer met de muurschildering een aanvang is genomen, weet men niet juist te zeggen. Ongeveer een dertigtal jaren geleden is deze bijgewerkt door den verdienstelijken Venrayschen kerkschilder Louis Custers, die o.a. ook de kerk beschilderde te Oostrum, te Siebengewald, de Franciscanerkerk te Franeker in Friesland en de kerk te Oirlo.
In de laatste jaren is het inwendige der parochiekerk te Venray nog aanmerkelijk verfraaid. In de plaats van den onooglijken Kruisweg van eenige jaren terug, is er thans een nieuwe, welke een waar kunstwerk mag genoemd worden. Behalve eenige sierlijke zijaltaren is er een vijftal jaren geleden een prachtig uitgevoerd hoofdaltaar geplaatst uit het atelier van den heer Cuypers te Roermond, terwijl een paar bekwame smeden uit Venray een fraaie communiebank van kunstig ijzeren loofwerk vervaardigden.
Nog op meer mag Venray roem dragen. Op Venraysch grondgebied doopte eens de H. Willibrordus en predikte eens de H. Lambertus.
Bovendien telt het dorp onder zijn gehuchten de aloude bedevaartplaats Oostrum, waar onze H. Moeder Maria als de Behoudenis der kranken en de Troosteres der bedrukten meer dan 500 jaren op bijzondere wijze vereerd is willen worden in de fraaie genadekapel met het miraculeuze beeld.
Van de vijf hulpkapellen in de gemeente Venray is die van O.L. Vrouw te Oostrum zeer zeker de oudste en vermaardste.
Het plaatsje, op ongeveer een half uur afstands ten oosten van Venray gelegen aan de spoorweglijn Venloo-Nijmegen, heette omstreeks 1200 Oesterham naar een landgoed, evenals de burcht ‘Spraeland’ behoorende tot het kerspel Rode. In den loop der tijden is de naam dikwijls veranderd, tot eindelijk van het begin der zeventiende eeuw tot heden de spelling Oostrum onveranderd is blijven bestaan.
Te midden van een groep huizen, half verscholen onder het groen van breede eiken en hoog opgeschoten canada's, verheft zich de aloude genadekapel. Vooral de voorgevel met zijn fraaie versiering van mergelsteen en de slanke toren leveren een prachtig gezicht op. Deze toren dagteekent nog slechts van 1889 en is dus nog nieuw.
Vóór dien tijd bezat de kapel nog slechts een klein, eenvoudig torentje van eenige eeuwen oud, zooals sommige dichters en schilders zich zoo gaarne den ouden, grijzen toren eener dorpskerk voorstellen.
Uit den zwaren grondslag en het breede, statige muurwerk, dat in Romeinschen stijl aangelegd is in het begin der vijftiende eeuw, blijkt echter duidelijk, dat een klein torentje niet het plan is geweest van den bouwmeester. Blijkbaar is 't hier gegaan met het bouwen der kerk als op vele andere plaatsen: het plan van den bouwmeester is niet uitgevoerd, en nooit werd de hooge, zware toren voltooid.
Welke omstandigheden dit verhinderd hebben, staat nergens vermeld. In ieder geval, Oostrum moest zich tevreden stellen met een klein torentje zonder schoonheid, zonder stijl en volstrekt niet passende bij de kapel. In 1889 verrees een nieuwe, die vele torens uit Venray en omstreken in schoonheid verre overtreft. Hij bevat twee klokken. De kleine, welke de oudste is, draagt het jaartal 1392 en heet Maria Magdalena. Uit welken tijd de groote dagteekent, is onbekend; alleen weet men, dat zij hergoten werd in 1664 en voor de tweede maal te Aerle-Rixtel in 1815.
Naast het zware muurwerk van den toren verrijst de fraaie genadekapel, een juweeltje van middeleeuwsche bouwkunst.
Eeuwen en eeuwen reeds werd zij door talloos vele vreemdelingen bezocht, die hier in dit bevoorrechte genadeoord de voorspraak van onze H. Moeder Maria trachtten te verwerven. Talrijke processiën trokken naar deze kapel. Duizenden en duizenden knielden neer voor 't miraculeuze beeld van Maria en vonden hier troost in hun droefheid, en genezing van hun smartvol lijden, getuige het groote aantal ex-voto's, om het beeld van O.L. Vrouw opgehangen.
Oostrum is een van ouds bekende, wijd en zijd vermaarde bedevaartsplaats. Tot zoover was de roem van Oostrum doorgedrongen, dat pelgrims uit Frankrijk en Spanje den langen, moeilijken tocht deden en herwaarts reisden, om Maria hier in de genadekapel te komen vereeren.
Vóór 550 jaren reeds werd Oostrum een dier bevoorrechte plaatsen, waar O.L. Vrouw op bijzondere wijze vereerd wil worden. Omtrent het ontstaan dier bedevaart verhaalt men, dat een landbouwer op zekeren dag in de Meimaand van 1350 bij het vlaswieden tegen den avond een eenvoudig houten Mariabeeldje vond.
Verheugd keerde hij met zijn kostbare vondst huiswaarts. Maar den volgenden morgen was het beeldje verdwenen, en treurig gestemd keerde hij naar zijn vlasakker terug. Onwillekeurig richtte hij zijn schreden naar de plek, waar hij den vorigen avond zijn dierbaren schat vond, en op dezelfde plaats vond hij het beeldje nu weer, terwijl een stem tot hem sprak: ‘Hier wil ik rusten!’
De man beloofde toen, op die plaats een kapelletje te zullen bouwen, als de vlasbouw gunstig uitviel. Den volgenden morgen was zijn vlas welig en bloeiend opgeschoten. Nooit was er schooner vlas gebouwd.
Weldra was het kapelletje nu gereed, waarin de vrome landman aan 't miraculeuze beeldje een plaats mocht geven. Het eenvoudige, eenigszins beschadigde beeldje bevatte geen enkele versiering en bezit ook niet de minste kunstwaarde. Met de rechterhand voert O.L. Vrouw een schepter enop den linkerarm draagt zij het Kindje Jesus.
Het beeldje prijkt thans (sinds 1884) in den toestand, zooals het gevonden is, op een fraaien Gothischen troon.
Van den tijd af, dat deze gebeurtenis plaats greep op Oostrums grond en dien heiligde, trokken vele vereerders van Maria ter bedevaart naar dit genadeoord, hetwelk zich blijkbaar zoozeer in de bijzondere gunst van O.L. Vrouw mocht verheugen. Spoedig was het kleine kapelletje dan ook te klein voor den stroom van bedevaartgangers, die voortdurend meer en meer aangroeide. Daarom werd reeds omstreeks 1400 een aanvang gemaakt met den bouw der tegenwoordige kapel.
Opgetrokken in zuiver Gothischen stijl werd zij in verschillende tijden gebouwd, wellicht, omdat bij meerder bezoek van bedevaartgangers vergrooting meermalen noodzakelijk was.
Hoogst waarschijnlijk heeft ridder Jan van Broeckhuysen, de toenmalige eigenaar van ‘Spraeland’ en de bekende metgezel der Geldersche vorsten, veel tot den bouw bijgedragen.
Voortdurend trokken er meer processiën ter bedevaart naar Oostrum. van heinde en verre zag de genadekapel tal van pelgrims binnen haar muren. Maar nooit zag men er op één dag zooveel bedevaartgangers als op den 14n September 1884, toen er een heuglijk feest gevierd werd bij gelegenheid van een treffende gebeurtenis, de kroning van het miraculeuze beeld.
Niet alleen de aanwezigheid van dit beeld maakt een machtigen indruk op den bezoeker, die een heilige aandoening gevoelt op de plek, waar zoovele wonderen gebeurden, sedert daar een stem sprak: ‘Hier wil ik rusten!’ Ook het inwendige der kapel ziet er bijzonder fraai uit. Artistiek uitgevoerd schilderwerk, omstreeks 1870 aangebracht door den reeds genoemden kerkschilder Louis Custers, en later bijgewerkt, versiert muren en gewelven. Een fraai Gothisch vleugelaltaar en een even kunstig Lieve-Vrouwe-altaar zijn een sieraad der kapel.
(Wordt vervolgd.)