Mansportret.
Het prachtige mansportret, dat dit Illustratie-nummer versiert, is een heerlijk specimen van Antoon van Dijck's glorieust kunstvermogen; want in het schilderen van portretten - en niet het minst van mannekoppen - heeft deze artiest het allerhoogste bereikt wat was in de macht van zijn subliem talent.
Het is opmerkelijk - hoewel bij kunstenaars meermalen voorkomend - dat Van Dijck de volkomenste uiting van zijn artistiek kunnen zocht in de schildering van grootsche composities; dat een streven naar het magistrale hem zijn leven door is bijgebleven; de zucht tot verwezenlijking van dit streven deed hem slechts één jaar voor zijn dood van Londen - waar hij woonde als hofschilder van koning Karel I - naar Parijs vertrekken in de hoop daar, beter dan bij zijn vorstelijken beschermer, te zullen slagen in de vervulling van zijn lievelingswensch: een groot monumentaal werk te maken. Maar ook hier mislukte zijn poging, want de Fransche koning had de bedoelde opdracht: de beschildering der groote Galerij van het Louvre, reeds aan een ander gedaan.
Zoo dikwijls hij dan ook als schilder van groote godsdienstige of mythologische scheppingen optreedt, geeft hij niet zóó superieure, zuiver gevoelde kunst als in zijn portretten; zijn religieuze werken zijn niet sober, niet innig-devoot, niet streng-kerkelijk genoeg; sommige er van schijnen hem meer geweest te zijn een aanleiding tot het schilderen van een mooi naakt - zooals b.v. zijn St.-Sebastiaantafreelen - dan als verheven begrepen verbeelding van een treffend moment uit een heiligen-leven; zoo ook zijn Madonna's: lieve, bekoorlijke vrouwefiguren - maar die de statigreine schoonheid der Onbevlekte missen. Evenmin bereikte hij in zijn aan de mythologie ontleende voorstellingen het boven-menschelijk geweldige, het heroïeke, dat de karakteristiek van dergelijke tafreelen uitmaakt en waarin zijn groote meester Rubens zoo uitnemend slaagde.
Maar zijn portretten zijn heerlijk - zijn mansportretten vooral; hij legt daarin het allermooiste, edelste van zich-zelf: zijn verfijnde aristocratie van geest; want al waren niet de modellen, die voor Van Dijck poseerden, aristocraten van geest of geboorte geweest, tòch zou de kunstenaar zijn werk hebben opgevoerd tot zóó hoog-nobele verfijning, dat het geworden was de beeltenis van een niet-alledaagsch man, van een zeer bizondere, belangwekkende persoonlijkheid.
Nòch door hevig gepassionneerde kracht van expressie, nòch door forsche kleur-effecten of een diep doordringen in het zielewezen der te schilderen personen onderscheiden zich deze portretten, maar door een rustig bereikte waarheid van uitdrukking - waarbij nochtans 't mooi-uiterlijk hoofdzaak blijft - een fijnharmonische toon-kleur, een wèl-verzorgde penseelbehandeling en een magnifiek geacheveerde teekening - en door deze edele qualiteiten zullen ze altijd diepe bewondering wekken voor den meester als voor een der schitterendste kunstenaarsverschijningen van alle tijden.
M.V.