Een
avontuur in de Sierra Morena.
II. (Slot.)
Ik zal u niet de bijzonderheden van dien ongelijken strijd verhalen. Voldoende is het te weten, dat wij na een uur van hardnekkigen en heldhaftigen tegenstand geen ammunitie meer hadden. Maar de roovers, die dit niet wisten en veronderstelden, dat wij beter gewapend en talrijker waren dan inderdaad het geval was, werden voorzichtiger in hun aanvallen en wierpen zich niet meer met dezelfde verwoedheid als eerst op onze barricade.
De hertog, die zijn thans nutteloos geworden pistool in de eene hand hield, had zijn anderen arm om de kleine Rafaëla geslagen, die hij snikkend omhelsde. Het was zijn laatst vaarwel aan zijn innig beminde dochter.
Wat het lieve kind betrof, dit begreep den vreeselijken toestand nog niet, waarin wij ons bevonden. De oude dienaar Perez was wanhopig, als hij aan het lot dacht, dat zijn meester en zijn jonge meesteres wachtte; hij dacht niet aan zich zelf, of liever, hij zag den dood zoo zeker en zoo dreigend vóór zich, dat hij zich daarin gelaten schikte. Maar het wanhopigst van allen was Antonio.
‘Mijn dierbaar kind,’ zei ik, ‘bedaar. Het is waarschijnlijk, dat het gezicht van uw jeugd de roovers zal ontwapenen, wanneer wij in hun macht zullen zijn gevallen, en dat zij je zullen sparen. Indien God dit geeft, vergeet dan uw pleegvader niet en bid nu en dan voor mij, die u stervend zegen.’
‘Andrès, beste Andrès, gij zult niet sterven,’ riep Antonio uit, zich schreiend in mijn armen werpend. ‘Weet wel, vader, dat de toestand, waarin u mij ziet, niet veroorzaakt wordt door angst voor mijn leven.... ik denk daar zelfs niet aan. Het is het lot van den hertog van Segovia en van diens dochter, dat mij het hart verscheurt.’
Maar eensklaps, als had hij een ingeving gekregen, riep hij uit: ‘De Voorzienigheid heeft mij een middel doen vinden, om ons allen te redden...’
Onze toestand was zoo hopeloos, dat de vluchteling zich gretig aan deze zwakke en laatste hoop vastklampte. ‘Welk middel?’ vroeg hij gejaagd.
‘Op hoogstens een kwart mijl van de plaats, waar wij zijn, is een open ruimte, die door vier voetpaden wordt doorsneden, welke alle naar de stad geleiden, maar een daarvan, dat aan uw linkerzijde, is de kortste weg. Gij weet het, Andrès, die honderdmaal met mij die wegen gegaan zijt. Vertrekt onmiddellijk, slaat dat voetpad in en houdt u onderweg niet op.... Wat mij betreft, als ik eenmaal in handen der roovers ben gevallen, zal ik hen zoo lang mogelijk ophouden, en wanneer zij tot uw vervolging overgaan, zal ik hun zeggen, dat gij het pad rechts hebt ingeslagen. Wanneer zij dan merken, dat ik hen bedrogen heb, zal het hun niet meer mogelijk zijn u in te halen, maar zult gij in veiligheid de stad bereikt hebben.’
ingang tot den wijnstokaanleg in de pauselijke tuinen.
‘En de roovers zullen u dooden, edele knaap, om zich op ons te wreken,’ riep de hertog van Segovia uit. ‘Neen, neen, ik neem dat edelmoedig offer niet aan.’
‘In naam van uw dochter, Hoogheid, vertrek,’ hernam Antonio met aandrang. ‘Wat mij betreft, vrees niets, God zal mij niet verlaten.’
Na een wedstrijd in edelmoedigheid behield Antonio de overhand, en wij besloten te vertrekken.
De eerste zorg van Antonio na ons vertrek was, zooveel mogelijk geraas te maken, ten einde de roovers in den waan te brengen, dat talrijke verdedigers zich achter de barricade verschanst hadden en vast besloten waren hen te weerstaan.
‘Dat de vijf mannen in het front knielen, opdat zij, die achter hen geplaatst zijn, over hun hoofden heen kunnen schieten zonder hen te kwetsen,’ riep hij uit, alsof hij over een aanzienlijke macht beschikte.
De roovers, door deze gelukkige krijgslist misleid, begonnen te beraadslagen over hetgeen hun te doen stond. Na een discussie, die meer dan een half uur duurde, besloten zij boden uit te zenden, om al de kleine posten, die zij in de Sierra Morena hadden uitgezet, te verzamelen, en deze zoo spoedig mogelijk ter plaatse te hebben.
Hoezeer de boden zich ook haastten, toch duurde het een vol uur voor zij terug waren.
Hoe kalm en vastberaden Antonio ook was, toch voelde hij zijn hart hevig kloppen, toen hij de zware stem van Matagente hoorde roepen:
‘Wij hebben thans de overmacht, jongens, geen verontschuldiging voor hem, die afdeinst. Ik zelf zal hem een kogel door den kop jagen. Vooruit!’
De roovers, aangewakkerd door hun hoofd en de zekerheid, dat zij de sterksten waren, snelden onder woest geschreeuw op de barricade toe. Maar hoe groot was hun verbazing, toen zij in plaats van talrijke vijanden, zooals zij verwachtten, niets vonden dan een jeugdigen knaap. Zij konden niet van hun verbazing bekomen en de dappere jongen had alle moeite van de wereld om hun de waarheid te doen aannemen, namelijk dat hij alleen hen sedert meer dan anderhalf uur in bedwang hield.
Toen zij eindelijk overtuigd waren, dat ze waren beetgenomen, kende hun woede geen grenzen. De teleurstelling, die zij ondervonden, dat zij de tien duizend peseta's belooning hadden gemist, die op de gevangenneming van den hertog van Segovia waren gesteld, gevoegd bij de vernedering, dat zij versterking hadden ontboden om een kind van dertien jaar te bevechten, maakte hen woedend.
‘Ellendeling!’ schreeuwde een hunner, zijn dolk op de borst van den heldhaftigen knaap richtend, ‘gij zult sterven.’
En de roover wilde hem den doodelijken stoot toebrengen, toen Matagente zijn arm tegenhield.
‘Kameraden,’ zei het hoofd der bandieten tegen zijn mannen, op Antonio wijzende, ‘die kleine slang zal het vonnis niet ontgaan, dat hij verdiend heeft, maar voordat wij hem dooden, moeten wij hem eerst ondervragen.’
Matagente dacht een paar seconden na, daarna zei hij tegen Antonio:
‘Luister, jongen, je leven is er mee gemoeid.’
‘Ik luister, mijnheer,’ antwoordde Antonio, die tijd wilde winnen, ten einde onze vlucht beter te verzekeren.
‘Ik was zooeven op je vertoornd,’ zei Matagente, ‘maar ik had ongelijk; gij hebt je dapper gedragen, en ik mag je niet hard vallen over je dapperheid, integendeel, ze verdient mijn achting. Wees nu even oprecht in je antwoorden als je moedig zijt geweest in den strijd, en ik beloof je, dat je geen kwaad zal geschieden. Voor het geval je me mocht bedriegen, zult gij het met je leven betalen. En pas op, want je zou een vreeselijken dood sterven. Heb je me begrepen?’
‘Ja, en ik ben bereid u te antwoorden.’
‘Goed. Wie waren bij je, toen wij de vervolging begonnen?’
‘Mijn pleegvader. Andrès de muilezeldrijver, de hertog van Segovia, zijn dochter en een oude dienaar.’
‘Mijn inlichtingen waren goed,’ zei Matagente, als tot zich zelf sprekende, ‘het was dus wel de hertog van Segovia.’ Daarna vroeg hij luider aan Antonio: ‘Weet gij welken weg zij zijn ingeslagen?’
‘Ja, ik weet het,’ antwoordde Antonio zonder aarzelen.
‘Pas op dat ge ons bedriegt! Welke weg is het?’
‘Het voetpad rechts in de open ruimte bij het einde van den bergpas,’ antwoordde de knaap op vasten toon.
‘Vooruit, op weg!’ schreeuwde Matagente, zich tot zijn gezellen wendende, ‘misschien halen wij den vluchteling nog in.’ Zich daarna tot twee zijner mannen keerende, voegde de hoofdman, op Antonio wijzende, er bij:
‘Bindt dien jongen de armen en houdt hem tusschen u in. Bij het minste blijk van kwade