[Nummer 51]
De opening van het Heilig Jaar.
In het eeuwjaar 1300 werd door Paus Bonifacius VIII het eerste ‘Heilige Jaar’ afgekondigd en een volle aflaat toegezegd aan allen, die met een waar berouw zouden hebben gebiecht en de hoofdkerken van Rome gedurende dertig dagen, als het Romeinen waren, en gedurende vijftien dagen voor vreemdelingen ten minste eenmaal daags zouden bezoeken.
Deze opwekking vond weerklank in de geheele Christenheid, en meer dan twee millioen pelgrims moeten in het eerste Heilige Jaar naar de Eeuwige Stad zijn gestroomd, om de groote geestelijke gunsten, door den H. Vader aan het bezoeken van Romes hoofdkerken verbonden, deelachtig te worden. Tot de pelgrims behoorden koning Karel van Hongarije en de broeder van Filips den Schoone van Frankrijk, Karel van Valois, die met gemalin en kind en 500 Fransche ridders de reis ondernam. De stad Florence liet zich door een schitterend gezantschap vertegenwoordigen, waartoe ook de onsterflijke dichter der Divina Conmedia behoorde. Zelfs de Tartarenvorst Cassan zond een afgezant naar Rome, om den algemeenen Vader der Christenen zijn hulde te betuigen.
de basiliek van st. pieter te rome.
Had Bonifacius VIII bepaald, dat het H. Jaar slechts eenmaal in de honderd jaar zou gevierd worden, Clemens VI stelde vast, dat het om de vijftig jaar zou geschieden, Urbanus VI verkortte die tijdruimte tot drie en dertig jaar, en ten slotte verordende Sixtus IV in 1475, dat het Jubilé-jaar alle vijf en twintig jaar zou worden gevierd. Hiervan is de Kerk alleen afgeweken in de jaren 1800, 1850 en 1875, toen wegens de moeilijke tijdsomstandigheden de viering van het Heilig Jaar achterwege bleef.
Voor het eerst sedert 75 jaar kan de katholieke wereld thans weer aan de voorrechten van een Jubile jaar - het een-en-twintigste sedert Bonifacius VIII - deelachtig worden, en daags vóór Kerstmis heeft de H. Vader op plechtige wijze het H. Jaar begonnen door de opening van de Heilige Deur der St. Pieter.
Op dien dag bood de Vaticaansche basiliek een schitterenden aanblik. Rechts van den pauselijken troon en achter de banken, voor het H. College van kardinalen gereserveerd, zaten ongeveer 250 dames, bijna allen vreemdelingen, naar het voorschrift der etiquette in het zwart met mantille. De diplomatieke tribune, bij de deur van Karel den Groote, spreidde een kleurrijke afwisseling van uniformen ten toon. In de eerste rij zaten de gezanten van Oostenrijk-Hongarije en Columbia, en de vertegenwoordigers der gezanten bij den H. Stoel van Frankrijk, Spanje, Portugal, België enz. Daarnaast was de tribune voor de ridders der orde van Malta, met den grootmeester aan het hoofd. Tegenover de H. Deur, in de tribune der vorsten en souvereinen, werden onder anderen opgemerkt de gravin van Trani, een nicht van den laatsten koning van Napels, en de hertog van Alençon. Ook de Romeinsche adel en patriciaat waren vertegenwoordigd door de families Colonna, Ruspoli, Odescalchi, Aldobrandini en tal van andere oud adellijke geslachten, trouw gebleven aan de zaak des Pausen. In de eerste rij was de familie des H. Vaders gezeten met graaf Pecci.
Tegen halftwaalf werd een zacht gefluister gehoord onder de portiek: de pauselijke stoet daalde de koninklijke trap af. De H. Vader, die eerst in een witte soutane was gekleed, was nu met de pauselijke sieraden en den pauselijken mantel omhangen, een kunstwerk der Zusters van Liefde te Rome, die het den Paus voor deze gelegenheid hadden vereerd.
Na een kort gebed en na het Veni Creator in de Sixtijnsche kapel te hebben gezongen, vormde de stoet zich. Voor het standbeeld van Karel den Groote nam de H. Vader, op de sedia gestatoria plaats, omgeven door twee flabelli, en deed zoo zijn intrede onder de portiek, voorafgegaan door ongeveer vijftig kardinalen en bisschoppen, allen met een brandende kaars in de hand. Onder hen bemerkte men een patriarch met zijn gevolg in een prachtig gewaad volgens den Oosterschen ritus.
Kardinaal Rampolla ging met den aartspriester der basiliek en het kapittel van St. Pieter den Paus te gemoet, om hem te ontvangen en bij het stappen van de sedia gestatoria behulpzaam te zijn. Het was een plechtig oogenblik. De H. Vader reikte zijn kaars aan den groot penitencier over, aller blikken waren op hem gevestigd, en de trompetten kondigden met haar zilveren geluid het begin der plechtigheid aan. Met vasten stap daalde de Paus van den draagstoel en weigerde den steun der kardinaal-diakens Macchi en Steinhuber, die naast hem stonden en hem lot den pauselijken troon vergezelden. De H. Vader nam daarop plaats, terwijl de edelwacht en de Zwitsers de wapens presenteerden.
Na een teeken van Mgr. Riggi, prefect der ceremoniën, ging iedereen zitten en hieven de zangers der Sixtijnsche kapel, onder leiding van den abbé Perosi, het Veni Creator aan. Onmiddellijk daarna stond de H. Vader op en naderde, gevolgd door zijn geheele hof, de H. Deur. Hier gekomen, gaf de Paus zijn kaars aan den eersten kardinaal-diaken en nam uit de handen van kardinaal Serafino Vannutelli, groot-penitencier, den gouden hamer, aangeboden door alle bisschoppen der wereld. Driemaal klopte de H. Vader daarmee, onder het uitspreken der liturgische verzen, op de H. Deur, die eenige minuten voor twaalven viel. Het koor hief den psalm Jubilate Deo aan, waarop de Paus en de kardinalen antwoordden. Middelerwijl naderden de penitenciers der basiliek de H. Deur met een zilveren wijwatersvat, waschten den drempel met gewijd water en droogden ze met bijzonder daarvoor bestemde doeken af.
De H. Vader zette den kostbaren mijter op, en een kruis in de rechteren een kaars in de linkerhand houdend, begaf hij zich naar de H. Deur, knielde op den drempel neer en hief het Te Deum aan, waarop al de zangers, de geheele geestelijkheid en alle geloovigen antwoordden. Het eerst overschreed alsnu de Paus den drempel en begaf zich naar de kapel der Pietà; hierna trad de geheele processie de basiliek binnen door de H. Deur, waarvan allen den drempel kusten. In genoemde kapel ontving Z.H. de vertegenwoordigers der zeventig Romeinsche broederschappen, aan wie, volgens een oude traditie, het bewaken der H. Deur in de vier basilieken toekomt. Nadat Mgr. Misciatelli op bevel des Pausen een kort adres had voorgelezen, waarin hun de hoede over de H. Deur werd opgedragen, verleende de H. Vader aan de leden der broederschappen en hun familiën den apostolischen zegen. Vervolgens werden alle aanwezigen tot den hand- en voetkus toegelaten en begaf de Paus zich naar de Gregoriaansche kapel, waar Z.H. bad voor het Allerheiligste, dat daar was uitgesteld.
Nu werd den H. Vader de tiara opgezet en vormde de stoet zich opnieuw. Z.H. verliet de Gregoriaansche kapel, voorafgegaan door het Pauselijk kruis, gedragen door een auditeur der Rota, en door de patriarchen, aartsbis-