James Watt en de stoommachine.
Al heeft de stoom eerst in deze eeuw de duizendvoudige toepassing gevonden, waarvan wij dagelijks haast zonder het te weten de vruchten plukken, toch zijn reeds in de vroegste tijden pogingen in het werk gesteld, om van den stoom als beweegkracht partij te trekken. Zoo moet reeds Archimedes in de derde eeuw voor Christus een toestel hebben vervaardigd, waarbij een kogel door de spankracht van waterdamp werd voortgeworpen, en dacht Heron van Alexandrië in de tweede eeuw voor Christus een stoomkogel (aeolipyle) uit, waarbij door uitstrooming van waterdamp een kogel in de rondte werd gedraaid. Veel dichter bij de tegenwoordige stoommachine waren Salomon de Caulx en de markies van Worcester, die beiden in de zeventiende eeuw toestellen vervaardigden, om door middel van stoom water omhoog te heffen. Van hun denkbeelden trok Savery, een Engelsch mijnambtenaar, partij, die in 1698 octrooi vroeg voor een door hem vervaardigde stoommachine tot het opmalen van water, welke door den Franschman Denis Papin en den Engelschen smid Newcomen aanmerkelijk werd verbeterd. Deze stoommachine bleef hoogst gebrekkig en beperkt tot het ophalen van water uit de mijnen tot 1770, toen de geniale James Watt haar door zijn schitterende ontdekkingen tot een hoogen graad van volmaaktheid bracht.
James Watt werd in 1736 te Greenock in Schotland geboren. Zwak van gestel, nam hij niet aan de spelen van de jongens van zijn leeftijd deel, maar hield zich liever bezig met het nemen van natuurkundige proeven en kon uren lang naar het een of ander verschijnsel zitten staren, waarvan hij het waarom trachtte uit te vorschen. Hij werd werktuigkundige en reeds op 21jarigen leeftijd als zoodanig aan de universiteit te Glasgow verbonden. In 1763 werd hem een stoommachine, die voor het onderwijs der jongelieden aan de hoogeschool moest dienen, ter reparatie gegeven. Het was een zoogenaamde machine van Newcomen, die gedeeltelijk door atmospherische drukking werkte. De inspuiting van koud water in den cilinder, om den stoom weer in vloeibaren toestand terug te brengen en aldus, een luchtledige ruimte vormende, de dampkringsdrukking in staat te stellen, den zuiger naar beneden te drijven, verkoelde telkens geheel het werktuig en vermeerderde aanmerkelijk de kosten der brandstof. Om dit nadeel te voorkomen vond Watt den condensator of verdichter uit, waardoor de cilinder zijn warmte behield, terwijl door het verbinden van een luchtpomp aan den condensator het water grootendeels in den ketel werd teruggebracht.
Nog andere verbeteringen bedacht Watt, die in 1769 met den kapitalist Boulton een compagnieschap aanging en met hem te Soho bij Birmingham de eerste fabriek van stoommachines oprichtte, nadat zij verscheidene octrooien hadden genomen, om zich de voordeelen van Watt's uitvindingen te verzekeren.
In den aanvang waren de eigenaars van mijnen en fabrieken huiverig, groote uitgaven te doen voor verbeteringen, over wier waarde zij niet konden oordeelen en de practijk nog geen uitspraak had gedaan. Watt en Boulton, zeker van hun zaak, deden nu dezen voorslag: zij zouden de machines kosteloos leveren, mits zij een derde ontvingen van hetgeen daardoor aan brandstof bespaard werd. In de mijnen van Chasewater, waar de stoomwerktuigen met bijzondere kracht moesten arbeiden, beliep dit derde weldra een som van 800 pond sterling, terwijl de overige twee derden zuivere winst waren voor de eigenaars. Vooral in Cornwallis, waar de brandstof duur was, beijverde men zich, van het aangeboden voordeel partij te trekken, en de beide compagnons zagen hun ondernemingsgeest met zeer aanzienlijke inkomsten beloond.
Watt's genie had ook een schrander bedacht middel gevonden, om met zekerheid te weten, hoeveel de winst van eigenaar en van leveranciers bedroeg. Na met de uiterste nauwkeurigheid te hebben bepaald, hoeveel brandstof vereischt werd, om een zeker getal bewegingen van den zuiger te veroorzaken, zoo bij de oude als bij de nieuwe machines, had hij aan den cilinder een zoogenaamden regulator bevestigd, waardoor de machine zelf het getal slagen, dat zij gedaan had, aanteekende. Deze regulator was aangebracht in een ijzeren kast met dubbele sloten, waarvan een der sleutels in handen van den eigenaar, de andere in die der compagnieschap berustte. Een bediende der laatste ging nu op geregelde tijden bij al de mijn- en fabriekeigenaars rond; gezamenlijk opende men de kast en vergeleek het aantal slagen met dat, hetwelk de oude machine bij het verbruik derzelfde hoeveelheid brandstof zou hebben opgeleverd.
In verloop van tijd bracht Watt nog een aantal verbeteringen aan zijn machines aan. Zoo vond hij de kruk en het planetenrad uit, waardoor de rechtlijnige beweging der machine in een cirkelvormige kon worden omgezet, en voerde het vliegwiel in. Verder kwam hij op het denkbeeld van het naar hem genoemde parallelogram, een vernuftige raamsgewijze verbinding van korte ijzeren stangen, waardoor de zuigerstang zoo rechtstandig mogelijk op en neer werd bewogen. Vervolgens bedacht hij den centrifugalen slinger tot regeling van den stoomaanvoer, plaatste den manometer aan den ketel en verbeterde dezen en den vuurhaard zoodanig, dat de brandstof veel meer warmte gaf. Vermeld dient nog te worden, dat Watt de kopiëerpers uitvond, en met behulp van het door Bertholet ontdekte zeezoutzuur het snelbleeken invoerde.
In het jaar 1800 trad Watt uit de compagnieschap, daarin opgevolgd door zijn zoon, die met den zoon van Boulton de ondernemingen voortzette. Nog negentien jaar van welverdiende rust waren den schranderen uitvinder geschonken, die in 1819 op zijn landgoed Heathfield bij Birmingham overleed. Als een van de grootste bevorderaars der nijverheid, werd voor hem in de Westminster abdij te Londen een gedenkteeken opgericht.
Onze gravure stelt James Watt voor, toen hij als jongen aan den theeketel zijner moeder de werking van den stoom gadesloeg en in zijn geest reeds de kiem zich ontwikkelde der vernuftige en grootsche denkbeelden, die, tot rijpheid gekomen, de nijverheid met reuzenschreden zouden vooruitbrengen.