De Nijl en zijn overstroomingen.
Egypte met zijn beschaving van duizenden jaren, zijn raadselachtige lotgevallen, zijn ongetelde gedenkteekenen van geslachten, die in het graf daalden en van Staten, die van de aarde verdwenen zijn, met zijn eigenaardige geographische gesteldheid en zijn merkwaardigen politieken toestand, trekt van jaar tot jaar meer de aandacht van Europa.
Voornamelijk toonde zich deze belangstelling, toen in den loop der laatste jaren een grootsch bewateringsplan bekend werd. Men wil niets minder, dan al het water van den geheelen Nijl bij Assoean tegenhouden. Een reusachtige dijk, dwars door de rivier, zou het zegenbrengende water tegenhouden, opdat het in kanalen naar de dorre vlakten van Boven Egypte kon worden geleid.
Het door Engelsche ingenieurs tot in bijzonderheden uitgewerkte plan stuitte echter tot nu toe op verzet bij Duitschland en Frankrijk, welke het gebruik van het Egyptische reservefonds voor dit doel niet wilden toestaan. Door het tot stand komen dezer grootsche onderneming, welke voor den Egyptischen landbouw van veel beteekenis is, zou, meende men, het bestaan van vele oude tempels en paleizen bedreigd worden. En zoo hebben deze archeologische bezwaren in vereeniging met de politieke afhankelijkheid in geldzaken tot heden de overwinning behaald op den te verwachten welstand en vooruitgang des lands.
Het loont wel de moeite, deze voorgenomen afdamming en haar voordeelen eens nauwkeuriger na te gaan. Daartoe moeten wij echter een blik werpen op den tegenwoordigen toestand der waterwerken.
Tusschen het politieke en het werkelijke Egypte bestaat een groot verschil. Het politieke Egypte strekt zich over zeven en een halve breedtegraad uit en beslaat een oppervlakte van 935.300 vierk. K.M. Het werkelijk bewoonde en bewoonbare Egypte daarentegen is niets anders dan de languitgestrekte oase van het Nijldal. De Lybische woestijn grenst in het westen, de Arabische in het oosten over de geheele lengte van Egypte aan de vruchtbare oevers van den Nijl. En door dit smalle dal zijn de menschen eeuwen lang op- en afgetrokken. Het geheele vruchtbare land, waarvan het vruchtbaarste in de delta ligt, omvat slechts 39.118 vierk. K.M. Ten tijde der Pharao's moet het bebouwde gedeelte van Egypte grooter geweest zijn. De sporen van kanalen in de richting van Suez en ook in het Nijldal wijzen er op, dat daar eens landbouw gedreven werd en misschien in bloei geweest is.
In de laatste jaren vooral moest het voor Egypte duidelijk worden, van hoe hooge beteekenis de sedert duizenden jaren beoefende landbouw voor het land is. Sedert de opening van het Suez-kanaal gaat de groote Oost-Aziatische handel niet meer van Alexandrië over Kaïro, doch rechtstreeks door het kanaal. Sedert Soedan door den Mahdi onveilig gemaakt werd, hield ook het verkeer met de Binnenlanden van Afrika op. Daardoor werd de toestand van het land nog meer afhankelijk van den rijkdom, door vader Nijl aangebracht.
Alléén daar, waar bij de aanhoudende reinheid en helderheid des hemels, bij de droge warmte der lucht, het water van den Nijl komt, heerscht vruchtbaarheid. Anders is rechts en links de woestijn.
Het wassen van den Nijl begint bij Assoean tegen het einde van Juni, bij Kaïro in het begin van Juli; hij bereikt in de eerste helft van October zijn hoogsten stand. Langzaam begint dan het water te vallen tot het einde van Mei, zoodat de laagste stand feitelijk slechts een paar weken in Juni duurt. Voor den landbouw is de gunstige hoogte ongeveer 12 meter. Blijft de was lager, dan heerscht droogte en dorheid in Boven-Egypte, en, daar bijna de geheele bevolking van de opbrengst der velden moet leven, als gevolg hongersnood. Bereikt hij meer dan 12 meter, dan worden de akkers in de delta verwoest.
Ten tijde der overstrooming biedt het Nijl dal een verrassenden aanblik. Tegen het einde van September is het vasteland verdwenen. Alleen de lange dijken, alleen de steden en dorpen op deze dijken duiken, met palmen en minarets versierd, uit de nevelige vlakte op. Wat men ziet, is geen rivier meer, ook geen meer, maar een zee, en honderden kleine eilanden schitteren er boven uit, zoodat eens Herodotus bij dezen aanblik zich in den Griekschen archipel verplaatst waande.
In dunne lagen zet zich nu het vruchtbare slib, dat in den regentijd vooral in Abessinië losraakt, op den akker vast. In goede jaren geeft een kubieke meter water 1½ KG. slijk. Dit slijk bestaat voor de helft uit organische stoffen, die in de kalkachtige, kleiachtige massa fijn verdeeld zijn. Als de Nijl zakt, bewaart de bodem de vochtigheid bijna tot aan den oogst, zoodat deze dan slechts weinig kunstmatige besproeiing noodig heeft. De door den Nijl in den loop der eeuwen achtergelaten vruchtbare aarde reikt gemiddeld tot een diepte van 10 meter. Daaronder liggen lagen zand, mergel, kiezel enz. De vruchtbaarheid der overstroomde landerijen is werkelijk zeer groot. Men meene echter niet, dat de grond onuitputbaar is. Ook hier moet gemest worden. Datzelfde geldt eveneens voor de velden der Egyptische oasen. De bronnen der oasen staan onder den grond met den Nijl in verbinding. Zoodra de stroom wast, borrelt ook daar het water met geweld uit de diepe gaten omhoog, zoodat het later over de naburige landen geleid kan worden.
Zoodra het water zakt, ontwikkelen zich alle planten vlug en krachtig. Het geheele Nijl-land is dan een prairie vol bloesems en aren.
Daarom is het in Kaïro tegen half Augustus een waar jubelfeest, als de rivier zóó hoog gewassen is, dat de sluis van het groote kanaal kan doorgestoken worden. Aan de oevers is een stad van tenten opgeslagen. Slangenbezweerders, dansers, waarzeggers en andere kunstenaars oefenen daar hun beroep uit. Men slurpt scherbet, koffie, zelfs den verboden wijn. Op de rivier kruisen heele vloten van helder-verlichte schepen. Eindelijk komt de morgen. De pasja, de rechters zijn tegenwoordig. Daar wordt de dijk doorgestoken. De aardkolos begint te wijken en door de sluizen stort bruisend de oude Nijl. Op hetzelfde oogenblik dreunt uit duizenden monden de juichkreet door de lucht: ‘De rivier komt, de rivier komt!’
De Fellah noemt den Nijl: ‘Vader des Zegens’. Maar het water gedraagt zich niet altijd heel vaderlijk. Dikwijls stort hij zich schuimend en donderend naar zee en richt verschrikkelijke verwoestingen aan. Of wel weigert de ‘Vader des Zegens’ in zijn traagheid het zoo vurig begeerde geschenk en sluipt slechts langzaam door de dorre vlakte, langs de woonplaatsen der wanhopige Fellah's. Zoo konden b.v. in het jaar 1888, waarin de Nijl aanmerkelijk beneden de gemiddelde hoogte bleef, alléén in Boven-Egypte ongeveer 1000 vierk. K.M. bouwland niet besproeid worden. In zulk een jaar en ook voor veel bouwland, dat voor een geregelde overstrooming te hoog ligt, moet van den zaai- tot den oogsttijd een kunstmatige besproeiing plaats hebben.
Deze is gewoonlijk zeer moeilijk. Dan moet het water met emmers geschept en in hooger gelegen slooten en slootjes gegoten worden, die het naar de velden voeren. Het is duidelijk, dat vooral gedurende het heete jaargetijde deze wijze van kunstmatige besproeiing slechts weinig water naar de dorstige velden leveren kan. Het werk is buitengewoon inspannend. Elke twee uren moet de waterschepper afgelost worden. En toch zijn er 60.000 van zulke schep-plaatsen aanwezig. Op andere plaatsen worden reusachtige schepraderen, met 8 tot 9 meter middellijn, voor hetzelfde doel geplaatst. Met 35.000 schepraderen trachten de arme Fellah's vader Nijl rechts en links zijn zegen te ontwringen, dien hij anders zoo vrijgevig schenkt. In de velden der groote heeren en groote grondbezitters vindt men 3000 tot 4000 centrifugaalpompen, die door stoom in beweging worden gebracht.
Zooals men ziet, wil men twee dingen bereiken: Vooreerst mag het overstroomende water niet te snel afloopen en verder moet op goedkoope wijze het water het geheele jaar door uitgepompt worden.
Sedert eeuwen trachtte daarom de regeering den snellen afloop van het water te beletten. Ten tijde der Pharao's werden reeds een groot aantal reusachtige vijvers gemaakt, die door den Nijl gevuld werden en wier water later afgeleid werd.
Daar echter voor het verbouwen van suikerriet ook deze vijvers niet voldoende zijn, liet Mehemed Ali in de delta een groot aantal kanalen aanleggen, welke het geheele jaar door met water gevuld zijn. Deze kanalen zijn in groepen aangelegd. Bij elke groep behoort een hoofdkanaal, dat het Nijlwater in de bijkanalen voert. Mehemed Ali (1811-1848) liet door