Allerlei.
Een Chineesche sage. -
De keizer Yewang van China, die vóór vele eeuwen over het Hemelsche Rijk regeerde, had, volgens een Chineesche sage, een zeer mooie gemalin, die echter nooit lachte of een vriendelijk gezicht zette. Dit deed den keizer grootelijks leed en hij liet niets onbeproefd, om zijn gemalin tot vroolijkheid te stemmen, maar alles was vruchteloos. Nu had de keizer bevolen, dat, indien de roofzuchtige Tartaren in het land vielen, vuur op de bergen ontstoken, de trommen geroerd en op de bazuinen geblazen moest worden, opdat de mandarijnen van het leger onmiddellijk met hun scharen zouden aanrukken. Eens echter beval Yewang, om de slagvaardigheid van zijn leger op de proef te stellen, dat deze teekenen zouden gegeven worden, zonder dat de Tartaren verschenen waren. Er ontstond groote beweging in heel het land, het leger was weldra bijeen, alleen waren de zeer practische zonen van het Hemelsche Rijk verwonderd, dat er geen vijand te zien was en men dus nutteloos zich zooveel moeite had gegeven. En daar de mandarijnen zuinig op hun neus keken, wat tot vroolijke tooneelen aanleiding gaf, lachte de mooie keizerin daar hartelijk mee.
Dit beviel den machtigen Yewang en hij herhaalde die manoeuvre nog dikwijls, terwijl hij telkens de grap met een vroolijk gastmaal besloot. De mandarijnen hadden hier al spoedig de lucht van, en weldra verschenen zij maar alleen op het gastmaal, zonder zich om hun soldaten te bekommeren. Twee jaar later vielen de Tartaren werkelijk in het land, en ofschoon de uitgezette wachtposten vuur aanstaken, op hun ver-klinkende trommen sloegen en in de bazuinen bliezen, kwamen er geen mandarijnen opdagen om het bevel over de troepen op zich te nemen. De Tartaren hadden nu gemakkelijk werk, zij hadden weldra de hoofdstad bereikt, vermoordden duizenden, zelfs den keizer Yewang en zijn mooie gemalin, staken dorpen en steden in brand, sleepten honderden in gevangenschap weg en plunderden het land.