gekomen; de Krim, de Kaukasus, het verre Oosten hadden hun bewoners gezonden, en de vertegenwoordigers der tallooze volksstammen in hun bonte, schilderachtige kleederdrachten, die, met edelgesteente en diamanten versierd, dikwijls een vermogen waard waren, bewogen zich met verbazing en bewondering door de hun vreemde zalen. Eerst had men de Witte Zaal, waar reusachtige gouden kroonluchters van het plafond naar beneden hingen en prachtige marmeren beelden op voetstukken de geheele lengte der zaal versierden. Van hier kwam men in de zaal der St.-Andreas-orde, de eerste Russische ridderorde, door Peter den Groote voor de leden der keizerlijke familie, voor de vorstelijke personen en de opperbevelhebbers der troepen ingesteld; daarna kwam de zaal der orde van den H. Georgius, door Catharina ingesteld. Iedere hooge Russische ridderorde had haar eigen zaal, en de afbeelding der orde, met edelgesteente bezet, kwam voor op de reusachtige vleugeldeuren en op het damasten weefsel langs de wanden.
Met zijn gemalin aan den arm schreed de czaar door de met duizenden kaarsen hel verlichte zalen, zijn gasten begroetend en velen hunner met een minzaam woord toesprekend. Nicolaas Paulowitsj was in de beste luim, en de bijna sombere uitdrukking, die anders gewoonlijk op zijn gelaat lag, was geheel verdwenen.
Plotseling bleef hij staan: hij zag, hoe een jong, slank officier van zijn lijfwacht een dame den arm bood en haar naar de belendende zaal geleidde, waar de tonen der muziek het begin van den dans aankondigden.
Verwonderd keek hij den jongen officier na. Was dat niet Nicolajef Andrewitsj?
De czaar bezat een zeldzaam personengeheugen, herkende onmiddellijk iedereen, die eenmaal aan hem was voorgesteld, en kende ieder bij zijn naam. Hij bedroog zich niet, en toch moest hij zich ditmaal vergissen. Evenals iederen middag had hij ook nu het hem overhandigde rapport der hoofdwacht nauwkeurig ingezien en daarop den naam Nicolajef Andrewitsj als dien van den dienstdoenden officier gevonden. Vóór morgenmiddag werd de wacht niet afgelost; hoe kwam nu de jonge officier op het bal? Had hij zóó zijn plicht vergeten, dat hij zonder verlof den hem toevertrouwden post verliet, zijn dienst en zijn eed vergat? De aderen zwollen op zijn voorhoofd, en zijn omgeving zag het met schrik, want zij wist, dat dit het voorteeken was van een geweldige uitbarsting.
Maar met ijzeren wilskracht dwong de czaar zich tot kalm overleg: hij moest zich vergissen.
Bij het overlijden van czaar Alexander was de naaste erfgenaam van den troon, grootvorst Constantijn, weinige dagen na de troonsbestijging van Nicolaas I tot keizer uitgeroepen, hoewel de grootvorst in 1822 van al zijn aanspraken had afstand gedaan. Men ontdekte een militaire samenzwering, die Nicolaas met onverbiddelijke strengheid onderdrukte, en in dezen tijd was het geweest, dat hij den vader van den tegenwoordigen luitenant Nicolajef Andrewitsj, die hem trouw was gebleven en gewichtige diensten had bewezen, met gunsten overlaadde en den zoon tot diens intrede in het leger tot zijn lijfpage benoemde. Het was niet mogelijk, niet denkbaar, dat de jonge officier zoo lichtvaardig zijn loopbaan en de gunst van den machtigen keizer zou op het spel zetten.
Gerustgesteld voerde de czaar zijn gemalin naar de danszaal, om zich daar aan zijn gasten te wijden, maar toen hij den drempel der zaal overschreed, liep hij bijna Nicolajef Andrewitsj tegen het lijf, die zijn danseres naar een zetel geleidde. De jonge officier week behendig uit en deed of hij den czaar in 't geheel niet gezien had.
Deze echter keek hem met toornig fonkelende oogen aan: ‘Ik heb mij dus niet vergist. Uw straf zal niet uitblijven, maar op heeterdaad wil ik je betrappen.’
De czaar fluisterde zijn gemalin eenige woorden in het oor, ging toen door de zalen naar zijn particuliere vertrekken en liet zich door zijn dienaren pelsmuts en pelsmantel geven.
‘Wacht hier!’ gelastte hij en ging toen, door niemand vergezeld, naar buiten op het slotplein. Sedert de militaire samenzwering had de czaar de gewoonte, de wachten en posten dikwijls en onverhoeds te inspecteeren. Iederen avond, vaak zelfs gedurende den geheelen nacht stond voor hem op het slotplein een kibitka gereed, een eenvoudig gesloten rijtuig. De czaar wilde op deze tochten door niemand herkend worden, door niets de algemeene aandacht trekken, en zoo reed ook nu de kibitka, door drie paarden getrokken, ongezien weg, nadat men den ingang van het Kremlin, de heilige poort, waaronder niemand met ongedekten hoofde mocht doorgaan, achter den rug had.
Tegen het schilderhuis geleund, het geweer, met de bajonet er op, tusschen de handen, stond een Tartaar voor de hoofdwacht op post, toen eensklaps het rijtuig kwam aanrijden en onmiddellijk daarop de czaar voor hem stond Schrik en verbazing grepen den soldaat dermate aan, dat hij niet in staat was de militaire honneurs te brengen; het geweer ontviel zijn hand, maar de czaar zag het niet. Met vlugge schreden trad hij het wachthuis binnen, door een teeken met de hand rust gebiedend. Door het vertrek, waar de manschappen zich ophielden, kwam hij in de wachtkamer der officieren. Een oogenblik aarzelde hij nog, daarna opende hij met een korten, krachtigen ruk de deur en bleef als versteend op den drempel staan: voor de tafel zat Nicolajef Andrewitsj, de beenen over elkaar geslagen, gemoedelijk een sigaret rookend, verdiept in het lezen van een boek. Hij scheen het binnentreden van den bezoeker niet gehoord te hebben; als toevallig sloeg hij de oogen op en sprong toen snel in de hoogte. Met vaste stem bracht hij rapport uit; zwijgend hoorde de czaar hem aan en verliet toen, zonder een woord te hebben gesproken, het wachthuis.
Korten tijd later was hij weer in de feestzaal, vroolijker en gelukkiger dan in het begin van den avond. Het verheugde hem, dat hij zich vergist had en dat zijn vermoeden onjuist was gebleken. Bijna bekroop hem een gevoel van schaamte, dat hij een zijner officieren had kunnen verdenken.
Daar klonken de tonen van een wals, en met dezelfde danseres als te voren danste Nicolajef Andrewitsj hem voorbij.
De czaar sloeg de hand aan zijn voorhoofd. Waakte of droomde hij? Zag hij geesten of spoken? Hij wilde de zaak uitvorschen, en nogmaals hield zijn kibitka weinige minuten later voor het wachthuis stil.
Toen de czaar de officierskamer betrad, zat Nicolajef Andrewitsj in dezelfde houding als te voren aan zijn tafel, en met groote oogen keek hij verwonderd zijn keizer aan. Deze liet zijn blik lang en vorschend op den officier rusten, daarna keerde hij zich om, zonder een woord te spreken, en reed weer naar het Kremlin. Toen hij echter door de rijen zijner gaston schreed om zijn gemalin te naderen, meende hij heel duidelijk Nicolajef Andrewitsj naast zijn dame te zien, gereed voor den dans.
En nog eens reed de czaar naar het wachthuis: als razend stormden de paarden voort, en in den kortst mogelijken tijd was Nicolaas aan het doel van zijn tocht. Hij wilde de zaak tot klaarheid brengen; maar toen bij de officierskamer betrad, zat Nicolajef Andrewitsj voor zijn tafel; het hoofd rustte op den rechterarm, de nog glimmende sigaret lag op den grond, het boek op de knieën van den slaper, wiens ademhaling rustig en regelmatig was.
Zacht, zooals hij gekomen was, ging de czaar heen. Geruimen tijd nog woonde hij het feest bij, altijd weer meende hij de gestalte van den jongen officier te zien, - de volgende dag zou en moest hem opheldering brengen.
Nog vroeger dan gewoonlijk stond czaar Nicolaas op. De slaap was hem ontvlucht, tevergeefs had hij uren lang over de oplossing van het raadsel nagedacht. Vlug kleedde hij zich en gaf toen een zijner adjudanten bevel, den officier der hoofdwacht bij hem te ontbieden.
Weinige minuten later stond de jonge officier voor den czaar.
‘Gij hebt tot van middag de wacht?’ vroeg Nicolaas.
‘Om u te dienen, Majesteit.’
‘En gij hebt gisterenavond mijn bal bijgewoond?’
Dreigend klonk de stem van den geweldige, en de officier, die voelde, hoe een doodelijke bleekheid zijn wangen kleurde, sloeg den blik neer. Hij had den moed niet, den czaar aan te zien, die alleen door zijn indrukwekkende verschijning iedereen ontzag wist af te dwingen.
‘Nu, zijt gij op het bal geweest? Ontbreekt een officier van mijn lijfwacht de moed, om de waarheid te zeggen?’
‘Neen, Majesteit!’ Fier hief de luitenant het hoofd op en zag zijn keizerlijken meester open en vrij in het oog. Vast en zeker klonk zijn stem, toen hij zei: ‘Als Uwe Majesteit het vraagt, ja, ik ben op het bal geweest.’
‘Dan heb ik mij tòch niet vergist,’ vervolgde de czaar, ‘maar hoe was het je mogelijk, te gelijker tijd ook in de wachtkamer te zijn? Wat noopte je, het bal te bezoeken, je post te verlaten? Ik wil alles weten, alles.’
De czaar zweeg, en ook de jonge luitenant bewaarde een oogenblik het stilzwijgen, waarna hij zei: ‘Zooals Uwe Majesteit beveelt. Gisterenmiddag, kort nadat ik de wacht had betrokken, bracht mijn oppasser mij een brief, die in mijn woning was afgegeven. Die brief was van een dame, die ik lief heb en die ik hoopte als vrouw mijn huis binnen te voeren.’
‘En mag ik den naam van die dame weten?’
Een oogenblik aarzelde de spreker, daarna zei hij: ‘Tot uw dienst, Majesteit, maar ik zweer u, dat de jonge dame niets van mijn vergrijp weet en niet medeplichtig is. Haar naam is Malka Paulofna Iwanof.’
‘Toch niet de dochter van den strengen commandant mijner residentie?’
‘Dezelfde, Majesteit. Wij houden reeds lang van elkaar, zonder dat het ons tot dusver gelukt was, de toestemming van haar vader te verkrijgen. Gisteren nu schreef mij Malka Paulofna, dat haar vader door ziekte verhinderd was het hofbal te bezoeken, dat zij er zelf echter naar toe zou gaan, en dat het haar des te meer verheugde, mij nu ongestoord te kunnen spreken, omdat zij mij iets gewichtigs had mee te deelen. Zij veronderstelde, dat ook ik het feest zou bijwonen, daar al de officieren van het garnizoen waren uitgenoodigd en zij niet wist, dat ik de wacht had. Toen ik den brief had gelezen, was mijn eerste gedachte, haar bericht te zenden, dat ik door den dienst verhinderd was te komen, maar ik verwierp dat plan, daar ik geen mogelijkheid zag, haar ongemerkt een briefje te kunnen zenden. Uur op uur verliep, de aanvang van het bal kwam steeds meer nabij, en steeds krachtiger werd in mij de wensch, haar ook maar voor een oogenblik te kunnen zien en spreken, het verlangen te weten, wat Malka Paulofna mij had mee te deelen. In mijn binnenste werd een tweestrijd gevoerd tusschen liefde en plicht, - ik bezweek en ging naar het bal.’
‘En waart gij niet bang, door mij herkend te worden?’
‘Neen, Majesteit, mijn liefde deed mij alle gevaren gering toeschijnen. Ik trad de feestzaal binnen en vond spoedig Malka. Met haastige woorden vertelde zij mij, wat er gebeurd was: haar vader had haar gedreigd, haar naar zijn zuster te Odessa te zenden, indien zij niet binnen drie dagen besloot, den door haar vader uitverkoren bruidegom de hand te reiken. Ik moest haar raad geven en helpen, haar zeggen, wat zij moest doen. Daar voelde ik den blik van Uwe Majesteit op mij rusten; - in mijn bezorgheid voor Malka had ik aan mij zelf, aan mijn eigen veiligheid niet meer gedacht. Ik wist, dat Uwe Majesteit mij had herkend. Ik las verbazing op het gelaat van Uwe Majesteit, mij hier te zien, hoewel mijn naam op het rapport der wacht had gestaan.
‘Gij zijt verloren,’ zei mij een inwendige stem; tevergeefs zon ik op redding, want ik wist, dat, indien ik in hechtenis werd genomen, iedere mogelijkheid verdwenen was, om Malka te helpen. Daar kwam deze gedachte bij mij op: Er is maar één middel: Zijne Majesteit moet in den waan worden gebracht, dat gij niet dezelfde zijt als de officier van de wacht, en dit kan alleen door de nabijheid