‘En dat andere punt,’ vervolgde de baron onverbiddelijk, ‘waarom hield u die verloving zoo geheim, dat ik pas voor eenige dagen iets daarvan vernam?’
Met een licht gekreun liet Warning zich in zijn zetel glijden; het zweet bedekte zijn voorhoofd. Hij gaf geen antwoord, maar ademde zwaar.
Kalm vervolgde de minister: ‘Het is ons allen steeds een raadsel geweest, waarom u, die dagelijks de schitterendste partijen had kunnen doen, ongetrouwd is gebleven. U is een elegant cavalier, een hooggeplaatst ambtenaar, die de hoogste sport bereiken zal, - in één woord een gewenscht schoonzoon, wien de meeste moeders haar dochter graag zouden willen geven. Daar is bij voorbeeld de bekoorlijke Ernestine von Vollrad’ - een vlammend rood overtoog bij deze woorden Warning's gelaat, en weer speelde een fijn, zegevierend glimlachje om de lippen des ministers - ‘een meisje uit onze eerste familiën, rijk, jong, mooi, hoog beschaafd, - als ik nog jong was en mij werden de avances gemaakt, die men u daar maakt, zou ik geen oogenblik aarzelen. Men vertelt overigens, en ik zel heb het geloofd en geloof het nog, dat u een zwak voor de mooie Ernestine heeft, en niemand begreep, waarom u de zaak niet doorzette. Nu vind ik de verklaring in het huis in de Ackerstrasse 116, achter, 4 trappen hoog, links.’
Hij blies een dichte rookwolk voor zich heen, alvorens hij vervolgde:
‘Daarin, waarde vriend, ligt de reden, waarom u nog niet benoemd is. Een man in zulk een betrekking moet een vrouw hebben, die aan het hof kan verschijnen en de hoogstgeplaatste bezoekers ontvangen.’
‘Mijn verlooide is een fatsoenlijk meisje,’ bracht Warning nog in het midden.
‘Wie twijfelt daaraan? Maar probeer eens met de aanbeveling, dat ge een fatsoenlijk man zijt, toegang te krijgen tot de groote wereld, en ge zult onmiddellijk gewaar worden, dat dit al de meest onvoldoende geloofsbrief is, dien men kan meebrengen. U moet evenwel zelf weten, of ge u kunt losmaken van het meisje, dat uw verloofde is, of niet. Kan u dat niet, dan zou ik mij tot mijn innig leedwezen geheel buiten staat achten, u bij Zijne Majesteit als staatssecretaris voor te dragen. Ik zou het geheele hof tegen mij in het harnas jagen, en dat kan u van mij niet vergen.’
‘Uwe Excellentie dwingt mij, ook geheel openhartig te spreken,’ antwoordde Warning. ‘Toen ik mijn verloofde leerde kennen, was ik een onbemiddelde referendaris, die voor het groot staatsexamen stond; zij echter was toen reeds wat zij thans nog is: onderwijzeres aan een stadsschool. Wij verloofden ons - ik herinner mij den dag nog, of het gisteren was - en het geluk scheen ons toe volkomen te zijn. Mijn ouders waren dood; ik had niemand, die mij in die dagen vóór het staatsexamen ter zijde stond, en menigmaal ging ik 's avonds met een hongerige maag te bed. Dit kwam door een onbescheidenheid van mijn hospita mijn verloofde te weten, die zoo lang aandrong, tot ik wat zij van haar traktement had overgelegd, aannam....’
De minister maakte met een mes een punt aan zijn potlood, terwijl hij den legatieraad in de rede viel:
‘Nu ja, dat komt wel meer voor. U zal het bedrag, dat u toen noodig had, wel reeds lang hebben teruggegeven....’
‘Natuurlijk, al lang; maar toch....’
‘Ge zijt sentimenteel, mijn waarde Warning. Wat boeit u in het meisje, dat thans toch ook al minstens dertig jaar oud moet zijn?’
‘Twee en dertig.’
‘Een leeftijd dus, waarop de meisjes in den regel al lang getrouwd zijn! Als u van het meisje houdt, waarom hebt u haar dan niet reeds voor jaar en dag naar het altaar geleid? Maar ik zal u zeggen, wat u voor u zelf verbergt: u houdt niet van haar, u houdt in ieder geval niet meer van haar. Geen tegenspraak! U houdt niet meer van haar. Geen wonder. Een lange verloving loopt op niets uit of op een ongelukkig huwelijk. Kies het eerste. Wees moedig en vastberaden. U wenkt alles toe wat het leven kan geven, en u zou dat alles willen opofferen - ter wille van een oud meisje?’
Hellstedt was opgestaan en trad dicht op zijn gast toe, terwijl hij vervolgde:
‘Maak de verloving uit, - dat is mijn raad. Neem Ernestine von Vollrad. Dans met haar den cotillon - een soort verlovingsdans - en als ik u met de mooie Ernestine in de rij der dansers zie, dan zal ik weten wat uw besluit is en wat ik morgen Zijne Majesteit bij de voordracht zal hebben mee te deelen.’
‘Uwe Excellentie is te vriendelijk. Maar ik zie mij voor een dilemma geplaatst, als nauwelijks pijnlijker denkbaar is. Het meisje, dat mij haar spaarpenningen gegeven, haar jeugd voor mij opgeofferd en mij haar leven gewijd heeft, - zou ik nu moeten laten loopen?’
Een glimlachje verscheen om de mondhoeken van den baron.
‘Men mag bij dergelijke dilemma's niet sentimenteel zijn. Ook van een koning verlangt men soms, dat hij om redenen van staat een offer brengt, en wij allen hebben den staat, waarin wij leven, meer of minder offers te brengen, de een in stoffelijke, de ander in ideëele goederen. Van u, waarde Warning, verwacht de staat nog veel. Wil u deze verwachting teleurstellen, omdat u den moed niet heeft, een band te verbreken, aan welks hechtheid u zelf niet meer gelooft, zooals uw langjarig dralen en uitstellen bewijst? - Hoor eens, jonge vriend,’ vervolgde de minister, weer opstaande, ‘in de scherpe lucht, die van de hoogten der menschheid waait, gedijen idealisten slecht: deze groeien in stille dichterhoeken, waar bergwouden ruischen en bronnen murmelen, of in ouderwetsche kleine stadjes, waar op de verweerde muren het mos woekert en de nachtwachter de voornaamste persoon is. Maar daar hoort u niet thuis, uw eerzucht wijst u andere banen. Doch vergeet niet, dat er zekere dingen zijn, die ook de stoutste eerzucht niet uit den weg kan ruimen, en daartoe behooren maatschappelijke vooroordeelen.’
‘Mijn verloofde is een respectabele onderwijzeres...’
‘En de dochter van een loodgieter,’ viel de minister hem scherp in de rede. ‘Er is geen brug van daar naar hier. Vergeet dat niet. Ik zie, dat u opgewonden is, - ik laat u alleen. Overleg, onderzoek alles en kies het beste. Bij den cotillon zal u mij de uitkomst van uw onderzoek laten blijken. Ik zal met freule Von Vollrad spreken, dat zij den cotillon voor u open houdt. Beslist u anders, dan zal een plotselinge ongesteldheid u verontschuldigen. Tot straks dus!’
De minister had het vertrek verlaten.
Warning was alleen. Opgewonden liep hij heen en weer. Het verleden stond voor zijn geest, zoo levendig, zoo duidelijk, zoo tastbaar als nooit te voren.
Welk een eeuwigheid lag er tusschen den avond, waarop Marie hem, den armen referendaris, haar spaarpenningen had gegeven om zijn honger te stillen, - en nu!
Wat was er van het vroolijke, levenslustige meisje van toen geworden? Een reeds oud wordende onderwijzeres, met scherpe plooien om de mondhoeken, met aan de slapen die groeven, welke het merkteeken zijn van harteleed....
En hij?
Hij was een groot heer, die aan de treden van den troon stond, voor wien de wereld open lag. En nu zou hij alles opofferen ter wille van ‘een oud meisje’, zooals de koude realist uit de groote wereld tot hem gezegd had?
Neen, dat zou hij niet!
Maar toch...
Als zij, zijn Marie, toen niet haar bescheiden middelen met hem gedeeld had, zou hij nu misschien niet op de plaats staan, waar hij stond, zou hij klerk of iets dergelijks zijn geworden. Neen, hij had haar alles te danken wat hij was. Hij kon, hij mocht dit trouwe hart niet verraden....
Daar keek hij op, en zijn oog ontmoette het olieverf-portret van den minister, dat boven diens schrijftafel hing, en het was hem, of de koelgesloten mond zich weer opende tot de vraag:
‘Waarom hebt ge dat meisje niet reeds lang getrouwd? Waarom zelfs uw verloving voor ons geheim gehouden?’
Waarom? Ja, waarom? Het antwoord lag op den grond van zijn hart en steeg duidelijk en onbedekt naar het daglicht:
‘De dochter van een loodgieter kon wel de vrouw zijn van een ondergeschikt beambte, maar niet de gemalin van een... Excellentie!’
Het hooge woord was er uit.
Ja, hij voelde het, zij was hem een blok aan het been. Waarom had zij hem niet reeds lang zijn woord teruggegeven, daar zij toch moest erkennen, dat zijn adelaarsvlucht naar een doel streefde, dat voor haar onbereikbaar was? Moeten veranderde voorwaarden van een contract niet vanzelf tot verbreking daarvan leiden?
Ja, hij zou er een eind aan maken.
Vóór hern lag in verleidelijke nabijheid het eene, waarnaar hij sedert jaren met alle krachten zijner ziel had verlangd: Excellentie! Achter hem een treurig verleden en - een gebroken meisjeshart.
Maar wat beteekent dat? Wat beteekent dit in den grooten strijd om het gouden kalf, dien de maatschappij onzer dagen, een maatschappij zonder idealen, voert? Het is ballast, die de vlucht naar de gouden sterren belemmert....
Warning wierp een vol glas wijn door het keelgat. Daarna trok hij langzaam van zijn vinger een kleinen, onooglijken ring en stak dien in zijn zak....
Nu haalde hij diep adem, richtte zich hoog op en ging met vasten stap naar de balzaal.
Eenigen tijd later danste hij met de gelukkig glimlachende Ernestine von Vollrad den cotillon. Zijn oog zocht baron Von Hellstedt. Deze had hem reeds gezien. Alleen voor den legatieraad begrijpelijk, boog de minister met een beteekenisvol knikje het hoofd, toen het paar hem voorbijkwam...
Nog denzelfden nacht schreef Warning zijn afscheidsbrief naar de Ackerstrasse 116, achter, 4 trappen hoog. Hij sloot er den ring in.
Twee dagen later bevatte de Staatscourant heel vooraan de volgende mededeeling:
‘Het heeft Zijne Majesteit behaagd, den legatieraad Warning, onder gelijktijdige verheffing tot den adelstand, te benoemen tot staatssecretaris met den rang van minister en den titel van Excellentie.’
Op dit bericht viel ook een vermoeid vrouwenoog. Een paar smalle, bleeke handen vouwden zich tot een gebed, en een trillende lip fluisterde zonder wrok:
‘De Heer zegene je en bescherme je op je verderen levensweg. Amen!’