Het geheim van het ‘Gouden Anker.’
(Slot.)
Daarop ging ik bij hem zitten en schoof mijn stoel dicht bij het vuur. Hij zag er uit, of het hem niet aangenaam was, maar hij zei niets.
‘De sterfgevallen, die hier in huis voorgekomen zijn, hebben mij zeer nieuwsgierig gemaakt,’ begon ik na een poos. ‘Hoeveel zei je dat er geweest zijn?’
‘Dat raakt je niet,’ antwoordde de oude man barsch. ‘Wij hebben je niet geroepen. Je kan maken, dat je weer weg komt.’
‘Dat doe ik ook, - ik ga morgen vroeg. Maar nu wil ik je nog iets zeggen.’
‘En dat is?’
‘Ik geloof niet, dat het hier in huis spookt.’
‘Zoo, geloof je dat niet?’
Zijn pijp viel hem uit den mond en zijn oogen staarden mij woedend en vol slecht verholen onrust aan.
‘Neen.’
Ik wachtte even en zei toen langzaam en met nadruk:
‘Nadat je me gewaarschuwd had, ging ik naar den molen terug en....’
‘En wat?’ riep hij, terwijl hij opsprong.
‘Niets,’ antwoordde ik, ‘ik geloof niet aan het spook’
Zijn gezicht werd niet alleen bleek, maar kleurloos.
Ik verliet hem zonder meer een woord te zeggen, overtuigd, dat ik zijn argwaan had gaande gemaakt. Daar was het mij juist om te doen. Alleen door den schurk tot wanhoop te brengen, kon ik hem zijn geheim ontrukken.
Mijn kamer zag er niet aanlokkelijker uit dan den vorigen avond. De lijnen van het leelijk, bont behangselpatroon schenen mij op dit oogenblik toe, bijna menschelijke vormen aan te nemen.
Was ik niet te vermetel? Deed ik er niet verkeerd aan, mijn leven op deze wijze te wagen? Ik was ontzettend moe, en hoe vreemd het ook moge klinken, vreesde ik in dit ernstig oogenblik het meest, dat ik zou inslapen. Ik had nu sedert twee nachten bijna geen rust meer gehad, en ik voelde, dat ik ondanks alle taai verzet gemakkelijk voor de vermoeienis kon bezwijken. Om Binder gelegenheid tot uitvoering van zijn plan te geven, moest ik te bed gaan liggen en zelfs doen of ik sliep. In mijn toestand kon de voorgewende slaap licht tot werkelijken slaap overgaan.
Hoewel de proefneming zeer gevaarlijk was, moest ik ze toch wagen. Zonder mij uit te kleeden legde ik mij te bed en trok de dekens over mij heen, mijn revolver in de rechterhand. Daarop blies ik het licht uit en bleef onbeweeglijk liggen, wachtende op de dingen, die komen zouden.
Het huis was stil als een graf, - geen geluid was hoorbaar en mijn overspannen zenuwen kwamen langzamerhand tot rust.
Zooals ik verwacht had, overviel mij een onweerstaanbare vermoeidheid, en hoewel ik er dapper tegen streed, zweefde ik spoedig het land der droomen te gemoet. Ik begon te wenschen, dat datgene, wat gebeuren moest, spoedig zou geschieden.
Langzamerhand verdween de werkelijke wereld voor mij en phantastische beelden rezen voor mijn geest op. Zoo sliep ik in en droomde een vreeselijken droom. Ik danste met een reusachtige vrouw. Zij stak ver boven mij uit, hield mij in haar armen en slingerde mij met duizelingwekkende snelheid rond. Daarbij hoorde ik de oorverscheurende muziek van een orkest, dat zich op eenigen afstand bevond. Vlugger en vlugger werd ik in een groote, leege zaal rondgeslingerd. Ik voelde, dat ik in zwijm zou vallen en riep haar toe, dat zij moest ophouden en mij loslaten.
Plotseling weerklonk een vreeselijk gekraak naast mij. Ik ontwaakte, maar ik werd nog altijd rondgeslingerd. Waar was ik? Waar ging het heen? Ik ging met het bed in de hoogte, wankelde echter en viel languit op den vloer. Wat gebeurde er? Waarom draaide ik voortdurend rond? Was ik waanzinnig geworden, of leed, ik aan een vreeselijke nachtmerrie?
Ik trachtte mij te bewegen en op de been te komen. Langzamerhand kwam ik tot bezinning en eindelijk wist ik, waar ik was. Ik was in de ronde torenkamer, waarin Van Swaay was gestorven, maar wat er met mij gebeurde kon ik niet begrijpen. Ik wist enkel, dat ik onophoudelijk met steeds toenemende snelheid in het rond geslingerd werd. Bij het maanlicht, dat de kamer bescheen, zag ik, dat de vloer zich met het bed bewoog. De tafel lag naast het bed, haar val had mij gewekt. De overige meubels kon ik in de kamer niet zien, maar op welke geheimzinnige wijze werd de vloer in beweging gebracht?
Met groote inspanning kroop ik tot in het midden der kamer, waar ik mij met moeite tegen de post van het bed oprichtte. Hier was de beweging het minst, en van hier uit ook kon ik de omtrekken der deur zien. Ik was zoo voorzichtig geweest, mijn revolver in den zak te steken en was besloten, indien iemand zich vertoonde, mijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen.
Toen de vloer weer langs de deur kwam, waagde ik een sprong er naar toe, maar ik miste en viel op den vloer terug. Toen ik de volgende maal langs de deur kwam, klemde ik mij wanhopig aan een der treden vast, maar het was tevergeefs, want een hoek van het bed greep mij in het voorbijsuizen en rukte mijn arm weer van de deur los.
Ik dacht werkelijk, dat ik waanzinnig zou worden van ontzetting. Ik had een gevoel, of mijn hoofd zou barsten. Mijn eenige wensch was, van deze schrikkelijke plaats weg te komen. Ik kroop naar het bed, nam de pooten uit de gaten, waarin zij stonden, en trok daarna het ledikant in het midden der kamer.
Nadat deze hinderpaal uit den weg was geruimd, gelukte het mij ten laatste, de deur te bereiken. Toen ik op de bovenste trede stond, greep ik naar de klink der deur om deze te openen. Maar ze was van buiten gesloten en bood weerstand aan al mijn pogingen.
Op de trede, waarop ik stond, had ik maar juist plaats voor mijn voeten. Onder de treden suisde onophoudelijk de vloer met ontzettende snelheid voorbij. Ik durfde daar niet naar kijken, want ik vreesde ieder oogenblik door een duizeling bevangen te worden.
Plotseling hoorde ik buiten in de gang zachte voetstappen en zag een schemering van licht door de reet der deur. Een hand zocht naar de klink, de deur werd langzaam van buiten geopend, en de oude Binder stond vóór mij. Hij ontdekte mij niet dadelijk, daar ik mij een weinig gebukt had, maar het volgende oogenblik stormde ik op hem los.
Hij stiet een kreet van ontzetting uit. Het licht, dat hij in de hand hield, viel op den