zelfs aan haar oogen te kunnen zien, dat zij geschreid had; spoediger dan anders ging hij naar zijn kantoor terug, maar toen Therese en haar vader naar huis waren gegaan, en hij bij zijn moeder in de huiskamer wederkeerde, kon hij niet nalaten haar te vragen, wat Therese scheelde.
‘'t Kind heeft verdriet,’ zeide de moeder, ‘zij wordt weer overtollig.’
‘Zij overtollig! Hoe kan dat?’
‘Heeft Vermeden er je niet over gesproken? Hij schijnt trouwplannen te hebben.’
‘Vermeden trouwplannen?’ en Robert begon hardop te lachen, ‘hoe verzint hij het?’
‘Nu, 't is zoo dwaas niet, hij is zoo oud niet, pas vijftig jaar.’
‘En wie zal de gelukkige zijn?’
‘Juffrouw Van Zon, een dame van zijn leeftijd, die in een aardig huisje woont; er valt niets op te zeggen....’
‘Dan alleen, dat hij zijn dochter nu allesbehalve gelukkig maakt, zij, die alleen voor zijn geluk leeft!’
‘Ja, maar 't is ook om haar geluk niet in den weg te staan, dat hij dit besluit heeft genomen, want hij weet, dat zij, zoolang haar vader niet een goede plaatsvervangster voor haar heeft, nooit aan haar eigen geluk en toekomst zal willen denken.’
‘Wat voor toekomst bedoelt u?’
‘Therese kan een zeer goede partij doen; zij is ten huwelijk gevraagd door Verploeg, den candidaat van notaris Vierman, een jongen van fortuin en door en door solide en braaf.’
‘Waar heeft zij dien leeren kennen?’
‘Wel, bij mevrouw Vierman, die zooveel van haar houdt en bij wie zij veel komt.’
‘Zoo... en... en... wat zegt Therese er van?’
‘Och, zij is nog een beetje in de war en schijnt er niet toe te kunnen komen, het voorstel van Verploeg aan te nemen.’
‘Wat wil zij dan beginnen? Bij haar vader en stiefmoeder blijven? Dan kan zij haar pret ook op.’
‘Zij wil in betrekking gaan.’
‘Laat zij dan hier komen!’
Juffrouw Van Berken schudde het hoofd.
‘Dat kan onmogelijk, Rob!’
‘Waarom? Vroeger was u er zoo op gesteld.’
‘Vroeger! O, toen was het heel anders.’
‘Hoe zoo, vroeger?’
‘Wel, toen zou je trouwen; al was zij dan hier gebleven als huishoudster, dan had niemand er iets in gevonden, maar nu kan zij hier niet blijven; zij is jong, knap en zeer beschaafd.’
‘Ja, dat is zij!’
‘Dus, dan begrijp je wel, zonder dat ik het je verder uitleg, dat er geen sprake kan zijn van haar intrekken hier - bij een ongehuwd heer. Neen! 't is verreweg het beste, dat Therese met Verploeg trouwt! Dan is zij goed geborgen.’
‘Maar als zij nu niet van hem houdt?’
‘Zij kan hem achten en daar zij beiden brave, godsdienstige menschen zijn, kan het toch in alle opzichten een heel gelukkig huwelijk worden.’
‘Moeder, u is toch niets sentimenteel,’ zei Robert met een gedwongen lach, ‘me dunkt, Therese is nog veel te jong, om als juffrouw Van Zon b.v., alleen een huwelijk te doen uit berekening.’
En een oogenblik later zeide hij:
‘O ja, 't is waar ook, Vierman vertelde mij van middag, dat mevrouw Manteghem hem geschreven had, dat zij met Constance naar Indië ging, bij een van haar zonen inwonen.’
‘Goede reis!’ wenschte juffrouw Van Berken met oprechte hartelijkheid.
‘'t Is onbegrijpelijk, hoe onverschillig zij mij geworden is,’ ging Robert voort, ‘alle dagen dank ik God, dat ik dit ongeluk ben ontkomen.’
‘Geen wonder, dat ook Therese zich niet haast, een keuze te doen.’
Den volgenden morgen uit de kerk komende, haalde Robert, een weinig voorbij de laatste huizen van het dorp, Therese in, die haar gewoon Zondagmorgen-bezoek bij zijn moeder bracht, die steeds met het rijtuig naar de kerk reed.
‘Juffrouw Therese,’ sprak hij, ‘wat loopt u vlug. Ik heb met mijn oude beenen moeite u in te halen.’
Zij lachte even.
‘Oude beenen! 't Is goed, dat u het zelf zegt!’
‘Nu, zij zijn in elk geval minder oud dan uw vader en ik hoor, dat hij nog zulke jeugdige plannen heeft.’
‘Ja,’ zeide zij op beslisten toon, ‘vader heeft gelijk. Ik moet zijn keus billijken. Thildin van Zon is een goede huisvrouw, vroolijk en opgewekt; het zal mij natuurlijk hard vallen, een vreemde te zien op de plaats mijner moeder, maar als mijn vader toch tot dezen stap overging, kon hij moeilijk een betere keuze doen. Ik wil zijn geluk niet beletten.’
‘En blijft u dan bij hem thuis?’
‘O neen,’ antwoordde zij een weinig bitter. ‘Vader heeft mij niet meer noodig. Ik ben weer overtollig geworden.’
‘Foei,’ zeide Robert, ‘heeft u mij dat leelijke woord nog niet vergeven?’
Zij beet zich op de lippen om niet in tranen uit te barsten en eerst na een oogenblik sprak zij met trillende stem:
‘Ik heb niets te vergeven.’
‘Maar vergeten is u het nog niet!’
‘Och! Hoe kan u toch zoo praten,’ en haar stem klonk een weinig geërgerd, ‘'t is immers maar gekheid. Er is zooveel gebeurd in dien tijd. U heeft zooveel verdriet gehad en ik ook, dat het dwaas zou zijn, nog aan die kinderachtigheid te denken.’
‘'t Doet me plezier, dat u er zoo over spreekt. U weet trouwens genoeg, hoe u hier een plaats in moeilijke omstandigheden heeft ingenomen, die niemand anders zoo goed had kunnen vervullen. U heeft mij gloeiende kolen op het hoofd gestapeld, want nooit zal ik kunnen vergeten, wat u voor mijn moeder heeft gedaan tijdens haar ziekte en hoe u nu nog doet, wat ik, haar eenige zoon, zoo weinig kan - haar leven veraangenamen en haar ouden dag verlichten.’
‘Ik houd ook zooveel van uw moeder,’ zeide Therese, ‘'t is niets geen verdienste voor mij, en u hoeft er mij niet dankbaar voor te zijn.’
‘O ja! Ik weet het heel goed, dat u niet op mijn dank gesteld is. Ik heb het voorgoed bij u bedorven.’
Haar handen, die in het mofje staken, plukten krampachtig aan de zijden voering; haar oogen dwaalden naar de met sneeuw en ijs bedekte boomen der laan.
‘U beschouwt me niet eens als een vriend. Ik heb dan ook het recht niet, u een raad te geven, maar toch moet het mij van het hart. Trek niet bij uw aanstaande tweede moeder in huis en zorg liever voor uw eigen geluk.’
‘Mijn geluk?’
‘Ja, het komt immers tot u. Mijn moeder is toch niet onbescheiden geweest het mij ook te vertellen - dat u een huwelijksaanzoek heeft ontvangen, onder alle opzichten hoogst aanneemlijk. Ik ken Verploeg, ik weet, dat hij alle eigenschappen heeft om een vrouw gelukkig te maken en....’
‘U praat als uw moeder,’ viel zij hem ongeduldig in de rede, ‘wat doet het er toe, of hij alle mogelijke goede eigenschappen bezit, als ik niet van hem houd? Of is u ook van uw moeders meening, dat dit er niet toe doet?’
‘O neen, voor mij is behalve achting ook liefde de hoofdvoorwaarde van een gelukkig huwelijk,’ en na een oogenblik ging hij voort: ‘Toen mijn achting vervlogen was, heb ik mijn verloving met Constance verbroken; maar zou u waarlijk niets voelen voor dien goeden Verploeg? Het zou toch zoo'n zegen zijn.’
‘Ja, een zegen, omdat ik een arm meisje ben, moet ik mij verheugen, omdat een man, die aan alle eischen voldoet, mij ten huwelijk vraagt en het komt er niet op aan, of ik hem genegen ben of niet. 't Is een mooie partij en dan doet zij dwaas die af te slaan. Of zij met hem symphatiseert doet er niets toe. Ik ben geen moderne vrouw en ik heb ook niets geen aanspraken, maar liever verdien ik zelf op eerlijke manier mijn brood, dan dat ik een man trouw alleen om geborgen te zijn.’
‘U heeft gelijk, juffrouw Vermeden, groot gelijk. Gelukkig de man, die uw genegenheid kan winnen, en ik beklaag den armen Verploeg zeer, dat het hem niet gelukt is. Vergeef mij, dat ik mij in uw zaken meng; maar alleen mijn groote belangstelling in u deed mij zoo spreken.’
Zij stonden voor de deur van het woonhuis. Hij maakte die open en liet haar voorgaan; zij begaven zich naar de huiskamer, waar moeder Van Berken hen met een kopje koffie wachtte.
Het gesprek wilde niet erg vlotten. Therese was zenuwachtig en had telkens moeite haar tranen meester te blijven. Robert sprak weinig en het was een verlichting, toen het meisje na een half uur opstond om naar huis te gaan.
‘Kom je vandaag nog, Treesje?’ vroeg juffrouw Van Berken.
‘Ik geloof het niet, mevrouw! We krijgen straks juffrouw Van Zon en haar zuster op visite, dus dan moet ik de eer van het huis ophouden.’
‘Kom, kind, trek het je zoo niet aan, je bent er heel door van streek!’
Zij lachte door haar tranen heen, groette en vertrok, door Robert tot aan de deur uitgeleide gedaan.
Hij zeide haar echter niets en kwam nadenkend bij zijn moeder terug.
‘Ik heb er met haar over gesproken,’ zeide hij, ‘maar Verploeg heeft geen kans en zij heeft gelijk ook. Zij houdt niet genoeg van hem om zijn vrouw te worden; maar hoe hard voor haar, weer een betrekking te moeten zoeken.’
‘Ja, 't is heel hard voor haar, ik heb met haar te doen.’
Beiden zwegen een poos, toen zeide Robert:
‘De juffrouw kan mij niet uitstaan, nog minder dan Verploeg, dat weet ik heel goed, dus - dus - dan kan ik haar ook niet vragen - wat ik sedert lang op het hart heb.’
‘Wat heb je op 't hart?’ vroeg de oude vrouw levendig.
‘Wel, als zij hier niet kan blijven als uw gezelschapsjuffrouw, dan - toch zeker wel als mijn vrouw!’
‘Robert!’ riep juffrouw Van Berken in blijde verrassing uit, ‘meen je dat?’
‘Ja, moeder! Reeds lang heb ik haar leeren waardeeren, en begrepen, dat de man, die haar genegenheid kon winnen, een groot geluk is te beurt gevallen, en nu voel ik, dat mijn leven niet gelukkiger en beter zal kunnen zijn dan als zij het met mij deelt. Zij is niet het lieve poppetje, dat ik door het leven wilde dragen, maar de sterke vrouw, die mij steunen zal. Zij zal zekermijn aanzoek afslaan, evenals zij dat van Verploeg gedaan heeft. Ik ben ouder, en lang zoo aardig en spraakzaam niet als hij. Eenmaal heb ik leergeld betaald en ben door Gods goedheid ontkomen aan de ramp, alleen om bijoogmerken getrouwd te worden, ik wil nu voorzichtiger zijn.’
‘Ik weet niets van Thereses gevoelens jegens u, maar als je wil, zal ik haar wel voorzichtig polsen.’
‘Maar heel voorzichtig, moeder!’
‘Laat dat aan mij over, Rob! Het moederhart zal de geschikte woorden kunnen vinden.’