Niet geschoren.
Humoreske.
Kapitein Leeuwenstein lag sedert acht dagen te X. in garnizoen. Hij was een flinke figuur, vooral zijn prachtige volle baard trok de algemeene aandacht en wekte de afgunst op van alle luitenants.
Op zekeren avond zaten de kapitein en vijf luitenants aan een tafeltje in den ‘Blauwen Os.’
‘Kapitein, ik gaf er wat voor, indien ik zoo'n baard had als u,’ zei de eerste luitenant Van Dameren, die al een paar malen geprobeerd had zijn baard te laten staan, maar het telkens na drie of vier weken had opgegeven, daar ondanks alle zalfjes niets wat op een baard geleek te voorschijn kwam.
‘Zoo,’ antwoordde de kapitein droogjes. ‘Nu, mij kwam de dag duur te staan, waarop ik zonder mijn wil mijn baard liet groeien.’
‘Vertel dat eens, kapitein, dat zal wel interessant zijn.’
Leeuwenstein nam nadenkend een langen teug uit zijn glas. ‘Ik was indertijd de oudste tweede-luitenant van het derde bataljon te Z., zoowel in als buiten dienst een aangename garnizoensplaats. Wij kwamen veel bij de ambtenaars en kooplui daar aan huis. Vooral bij mijnheer De Bruin, een der welgesteldste fabrikanten, was ik een trouwe gast, en toen mijn geschiedenis voorviel, stond ik op het punt de hand te vragen van zijn dochter Agnes.
Een talrijk gezelschap was in den avond van den 18den Juni in de villa van mijnheer De Bruin bijeen. Onder de pauze tusschen twee dansen gaf ik Agnes mijn arm en gingen wij, evenals de andere paren, in het heerlijke, met lampions verlichte park een luchtje scheppen. Even vóór wij in de zaal terugkeerden, kreeg ik op mijn vraag: ‘Mag ik morgen met uw papa spreken?’ het zacht gefluisterde antwoord: ‘Ja wel, meneer Leeuwenstein.’
Ik was overgelukkig, en de mooiste droomen omzweefden mij, toen ik dien nacht mijn bed opzocht.
‘Luitenant, het is al over zessen!’ aldus wekte mij den volgenden morgen mijn oppasser, ‘en om halfzeven moet de compagnie klaar staan om uit te rukken.’
Het viel mij nu weer in, dat vandaag het regiment aan den commandeerenden generaal zou worden voorgesteld. Met beide voeten te gelijk sprong ik uit bed. Ik maakte zoo spoedig mogelijk toilet en was om tien minuten voor half zeven kant en klaar, maar inderhaast had ik niet aan mijn sterken baardgroei gedacht. Wangen en kin moesten dagelijks zorgvuldig geschoren worden, om er menschelijk uit te zien.
‘Ze zullen het bij het stof op het exercitieplein niet zien, dat de luitenant niet geschoren is,’ troostte mijn oppasser. ‘Daar is ook geen tijd meer voor, want de luitenant heeft minstens tien minuten noodig om in de kazerne te komen.’
Mijn oppasser had gelijk; bovendien was mijn kapitein, Driller, de stiptheid zelf en kon heel onaangenaam zijn, als men ook maar een seconde te laat kwam. Ik liep dus op een drafje naar de kazerne, zag dat de compagnie al aangetreden was en hoorde den kapitein een der manschappen een geduchten uitbrander geven. Een blik op de kazerneklok bewees mij, dat het al een minuut over halfzeven was. De kapitein wierp mij een bestraffenden blik toe en zei: ‘Luitenant, ik verzoek je op je tijd te passen, je bent te laat.’ Ik bracht de rechterhand aan mijn kepi en was al blij, dat de kapitein geen aanmerkingen maakte op mijn zwarte wangen en kin. Maar hij had zooveel met de manschappen te stellen, dat hij blijkbaar niet meer aan mij dacht. Nadat Driller verschillende straffen had uitgedeeld, marcheerden wij op de tonen der muziek naar het exercitieplein, dat wegens de groote massa zand, die de exerceerende afdeelingen steeds in dichte stofwolken hulde, in den mond der soldaten de zandkoker heette. Vriendelijk scheen de zon, maar toen wij in 't gelid op de komst van den generaal stonden te wachten, werd de hemel bewolkt en druppelde een oogenblik later een fijne regen neer, zoodat geen stof meer van het exercitieplein opdwarrelde.
De kapitein kwam nog eens, toen de generaal in de verte zichtbaar werd, langs het front der compagnie, om de manschappen te monsteren. ‘Maar, luitenant, ge zijt niet geschoren,’ zei hij zachtjes, toen hij mij voorbijkwam.
‘Kapitein, ik...’
‘Zwijg! - Let op, presenteert het geweer!’
De generaal reed op den rechtervleugel van het regiment toe, de kolonel reikte hem het rapport over, en Zijne Excellentie nam nu, met een schitterend gevolg achter zich, de parade af. Het scheen mij toe, dat de generaal mij heel in het bijzonder opnam.
Het exerceeren was afgeloopen. ‘De officieren ter inspectie bij Zijn Excellentie,’ riep de kolonel.
‘Maakt het u gemakkelijk,’ begon de generaal van zijn hoog paard, ons welwillend toeknikkend. ‘Ik moet mijn bijzondere tevredenheid uitspreken, kolonel, over hetgeen ik vandaag van het regiment heb gezien. Het exerceeren was voorbeeldig, en het gevecht werd door u geheel naar mijn inzichten geleid en doorgezet. Ik dank u, mijne heeren.’
Een steen viel mij van het hart; mijn ongeschoren gezicht was dus niet in het oog gevallen. Met een blij gemoed - over een uur hoopte ik Agnes als mijn verloofde te mogen begroeten - rukte ik in.
Ik keek naar de klok, - het was elf uur, en ik moest mij haasten, als ik nog om twaalf uur op de villa van mijnheer De Bruin wilde zijn.
‘Leeuwenstein! - Leeuwenstein!’ riep een stem, toen ik de kazernepoort doorging.
Ik keerde mij om. Mijn vriend, de regiments-adjudant Storm, wenkte mij.
‘Wat is er aan de hand, Storm? Heb ik een commando gekregen? Zeg gauw op, want ik heb geen tijd.’
‘Wat er eigenlijk aan de hand is, weet ik niet; de kolonel heeft me gelast, je dadelijk in het regimentsbureau te roepen.’
Ik was mij geen misdaad bewust en volgde dus Storm met een gerust hart.
‘Luitenant Leeuwenstein, ik moet er mijn groote ontevredenheid over uitspreken, dat ge ongeschoren op het exercitieplein zijt gekomen. Ik straf je daarvoor met een dag kamerarrest.’
Dat was een bliksemstraal bij helderen hemel. Agnes wachtte en ik kon niet komen. Eensklaps schoot een reddende gedachte mij door het hoofd.
‘Mag ik den kolonel eerbiedig opmerken, dat ik het voornemen heb, mijn baard te laten staan?’
‘Daar valt niets op aan te merken, maar je had daar wel op een anderen dag mee kunnen beginnen. Zijn Excellentie heeft mij persoonlijk zijn groot misnoegen over deze aangelegenheid betuigd. Overigens blijft het bij dien eenen dag. Dank je.’
Dat was duidelijk genoeg, ik kon gaan. Ik begaf mij naar mijn kamer, waar Storm mij precies om twaalf uur op de meest heusche wijze mijn degen afnam. Ik verkeerde in niet geringe verlegenheid. Een oogenblik kwam de gedachte bij mij op, aan Agnes' vader de reden mee te deelen, waarom ik niet kon komen, maar ik verwierp ze. In de grootste verveling kroop de namiddag om; vroegtijdig ging ik naar bed en stond eerst laat weer op.
Toen ik mij in den spiegel bekeek, deinsde ik bijna van schrik terug: pikzwarte stoppels ontsierden op de schromelijkste wijze wangen en kin.
‘Willem, ga onmiddellijk den kapper roepen.’
Tien minuten later dribbelde deze de kamer binnen, zette zijn koffertje op de tafel bij de deur en begon schuim te maken.
Ik nam plaats; zorgvuldig deed de kapper mij een servet voor en begon handig mijn rechterwang in te zeepen. Maar daar viel mij plotseling mijn verzekering aan den kolonel in. Ik kon mij in geen geval laten scheren; ik zou mij minstens belachelijk gemaakt hebben.
‘Neen, de baard blijft staan, ik wil enkel gefriseerd worden.’
‘De luitenant schertst,’ zei de haarkunstenaar en maakte aanstalten om met zijn werk voort te gaan.
Toen ik echter zijn arm greep en wegslingerde, keek hij mij verwonderd aan. ‘Maar, luitenant, nu in den zomer een vollen baard laten staan? Bovendien zijn hier aan weerskanten een paar dunne plaatsen, en het zal lang duren, eer ze dichtbegroeid zijn, en dan zou het jammer zijn voor den mooien knevel, die naast den baard niet meer in het oog zou vallen.’
‘Dat is mij precies eender,’ zei ik geërgerd, ‘de baard blijft staan; friseer mij vlug, want ik heb niet veel tijd.’
Zonder meer een woord te zeggen verrichtte hij zijn werk, blijkbaar gekrenkt in zijn eigenliefde als barbier. Alleen toen hij de deur uitging, zei hij nog: ‘De luitenant zal spoedig inzien, dat ik gelijk heb.’
Ik wandelde naar het regimentsbureau en meende, dat allen, die mij tegenkwamen, om mij lachten. De kolonel was vandaag bepaald vreedzamer gestemd.
‘Altijd het geschikte oogenblik uitkiezen, luitenant; was mij niet aangenaam, u te moeten bestraffen, maar Excellentie een fijnen neus, sprak van tactloosheid der jonge officieren. Laat het niet meer gebeuren. Kan overigens niet zeggen, dat je er zeer fraai uitziet met je baard.’
Ik hoopte, dat hij mij zou gelasten, den verwenschten baard weer af te scheren, maar dat bevel kwam niet. In elk geval, dacht ik, als ik verloofd ben, zal niemand er iets bijzonders in zien, dat ik mijn baard ten offer breng. Maar wat zal Agnes wel van mijn gezicht zeggen? vroeg ik mij af, toen ik, een toespraak tot haar vader van buiten leerend, naar de villa wandelde. Ik belde. De mij goed bekende en dank zij menig kwartje welgezinde knecht verscheen.
‘Kan ik mijnheer spreken, Frits?’
‘'t Spijt mij, de familie is voor vier weken naar Zwitserland vertrokken. - De luitenant laat zeker zijn baard staan?’
‘Ja, hm, hm! hier heb je mijn kaartje.’
Verwonderd keek de oude man mij aan zoo kortaf had ik hem nog nooit behandeld.