door kolommen geschraagde zaal is in de wereld. Het is hier, dat de Engelsche koningen, met inbegrip van koningin Victoria, hun kroningsdiner hebben gegeven, maar het is hier tevens, dat Karel I, Thomas More, Strafford en zoovelen meer ter dood zijn veroordeeld en lord Cromwell als protector is gehuldigd.
Na in het voorbijgaan een blik te hebben geworpen in de Margaretha-kerk, - waar de officieele diensten worden gehouden - staken we nu over naar de Westminster-abbey, het Londensch Pantheon, met dit groot verschil, dat de Engelschman, ter wille zijner beroemdheden, God niet onttroonde, en de kerk, al werd zij tempel der faam, toch in de allereerste plaats kerk bleef. Wij hebben consciëntieus stuk voor stuk bezien de ontelbare grafzerken en monumenten, die hier bijeenliggen, en in den beginne zelfs getracht, om, waar het geheugen te kort schoot, de namen op te slaan van hen, aan wie men gehoopt heeft hier de onsterfelijkheid te schenken. We hebben het niet lang volgehouden. Mijn reisgezellen begonnen al spoedig de ernstige lectuur, waarop ik hun vergasten wilde, met een schertsend woord te onderbreken, zonder dat ik hun ongelijk kon geven. Hier is werkelijk van het goede te veel. De graftomben zijn er opgestapeld. We verhaastten dan ook al spoedig onzen tred, om nu en dan slechts even stil te staan voor enkele monumenten, die bijzonder opvielen. De zerken in den Poets corner alleen werden, naar de traditie en het voorbeeld van anderen, wat aandachtiger bezien, vooral dat van Dickens, welks grootste roem zijn eenvoud is.
In de kapellen daarentegen, waar wij wel wat meer op ons gemak hadden willen rondkijken, werden wij meegesleept door den gids, die, als hij zijn lesje had afgerateld, zich haastte zijn weg te vervolgen. Uit de eenig mooie kapel van Hendrik VII kon hij ons echter zoo gemakkelijk niet verdrijven. Wij lieten rustig ons oog gaan over het heerlijke snijwerk in steen, dat, frisch en vroolijk, elegant en rijk, dezen koepel maakt tot een eenig juweeltje. Wat een groot toovenaar, door Gods genade, moet de man zijn geweest, die met zijn beitel hier den steen kneedde als was en hem tot in de kleinste details dwong naar zijn wil. De mooiste grafmonumenten - en er zijn mooie in deze kapel - trekken geen aandacht. Men heeft alleen oog voor de heerlijke omlijsting, waarin zij zijn geplaatst.
Ook de kapel van den H. Eduard mag bekeken worden, en bevat menig fraai monument. Hier staat ook de oude kroningsstoel, een leelijk eikenhouten meubel, dat intusschen nog bij iedere kroning dienst doet, maar dan onder een goudbrocaten kleed wordt verborgen. Onder den zetel is de St.-Jacobssteen, waarop volgens de legende de H. Aartsvader van de ladder droomde. Koning Eduard I bracht hem in 1297 naar Londen mee, als een emblema van Schotlands onderwerping.
Na het verlaten van de kapellen brengen wij een kort bezoek aan de kloosters en het Chapel House, waar documenten, op de kerk betrekking hebbende, bewaard worden, om dan in de kerk terugkeerende, het oog nog enkele oogenblikken te laten waren door het heerlijk middelschip, zoo zuiver van stijl, en langs de slanke pilaren, die de gedachten opvoeren tot de hooge hemelen, waarin hun lijnen zich schijnen te verliezen, en tot den oneindigen God, die er regeert.
Men wordt dan ook kregel, wanneer men, weer buitenkomende, de leelijke torens ziet, waarmee de geniale bouwmeester van de St. Paul de tweede kerk van Londen ontsierde.
Langs de Whitehall met zijn reusachtige regeeringsgebouwen wandelden wij naar de National Galery en de daaraan grenzende National Portrait Galery, beide op de Trafalgarsquare. We hebben over het algemeen de museums bezocht als toeristen, die vooraf, op gezag van anderen, een keuze hebben gedaan uit hetgeen er te zien is en het overige met zekere onverschilligheid zijn voorbijgegaan. Hadden wij anders gehandeld, de enkele dagen, door ons te Londen doorgebracht, zouden niet genoeg zijn geweest, om de schatten van ook maar één museum naar behooren op te nemen. Alleen in de National Galery zijn wij schier voor alles blijven staan. Er zijn heel wat uitgebreider schilderijenverzamelingen dan deze, maar al doet de Engelschman zelf weinig aan kunst, men zal moeilijk een collectie vinden, waar de verschillende landen zoo uitmuntend vertegenwoordigd zijn als hier. Nergens ook is de gelegenheid beter om de meesterwerken van een en dezelfde school met elkander te vergelijken. Ze zijn hier alle zooveel mogelijk bijeengehangen. De Italiaansche, de Hollandsch-Vlaamsche - onder deze behoort de zoogenaamde Peel collectie -, de Spaansche, de Fransche, de Duitsche en Britsche school hebben elk voor zich een of meer afzonderlijke zalen. De Italiaansche afdeeling - die de kroon spant - is op zijn beurt weer gesplitst in een tiental onderafdeelingen, als een Toscaansche, een Venetiaansche enz.
Een ruwen greep doende in deze heerlijke verzameling, wend ik in de allereerste plaats den blik naar de Italiaansche afdeelingen. Ik noem daaruit: de H. Maagd in aanbidding voor het Kind Jesus, van Verrochio, waarvan alleen de proportiën den meester geen eer aandoen; een Christus, de banier der Verrijzenis dragende, van Fra Angelico, met Heiligen, die zoo uit den hemel schijnen neergedaald; de H. Maagd op een troon, van Giulio Grandi, die vooral in de kunstig gebeeldhouwde paneelen van den troon getoond heeft wat zijn penseel vermocht; een Pietà van Francia; een Madonna, het Kind aanbiddend, van Perugino; de herders aan de Kribbe, een der vele hier aanwezige meesterwerken van Titiaan; de Aanbidding der Wijzen en de Familie van Darius aan de voeten van Alexander den Groote, beide van Paul Veronese; verschillende meesterwerken van Correggio, Leonardo di Vinci enz.
In de Hollandsch-Vlaamsche afdeeling zijn door enkele hunner beste werken vertegenwoordigd - ik noem ze achter elkander, naar gelang hun namen mij invallen- Rembrandt (een portret van hem zelf, de overspelige vrouw enz.); Rubens (het strooien hoedje); Van Dijck, Van Ostade, van Ruysdael, Van Eyck, Albert Cuyp (o.a. een prachtig landschap, waarop het licht wonderbaar mooi neervalt); Gerard Dou, de Teniersen, Hobbema (de laan van Middelharnis) en Jan Steen. Murillo - met o.a. een H. Familie en het portret van een boerenknaap - en Velasquez met een admiraal schitteren in de Spaansche afdeeling, Vernet, Claude en Poussin in de Fransche en Holbein in de Duitsche.
Zelfs de Engelsche school, elders schier nimmer vertegenwoordigd, maakt een flink figuur en toont dat ook hier nog kunstenaars zijn, die genoemd mogen worden.
Van dit alles het puikje is: de Madonna degli Ansedei van Raphael, een hemelsch mooi beeld der H. Maagd, tusschen den H. Johannes den Dooper en Nicolaas van Bari, met een gezicht op de Toscaansche heuvelen als achtergrond. Alleen ergert men zich, dat men geen cataloog kan openslaan, of men vindt bij dit kunstwerk - gelijk trouwens maar bij al te veel mooie dingen - zoo prozaïsch mogelijk genoteerd, dat het 70.000 pond sterling, d.i. 840.000 gulden heeft gekost.
Vlak er naast hangt een ander juweeltje van Raphael: het visioen van een ridder met het origineele carton er onder. Twee vrouwelijke figuren, de edele en onedele driften vertegenwoordigend, laten hem de keuze tusschen het genot en den roem.
Deze en vele andere schatten in dit Museum zitten naar Britsche manier - men herinnert het zich wellicht van de Rembrandttentoonstelling - achter glas, hetgeen, als het licht er op valt, zeer hinderlijk is.
Maar het wordt tijd, dat ik van de National Galery afscheid neem. Er zijn, zeker, nog tal van andere werken, die evenveel of meer recht hebben op een vermelding, dan die ik opnoemde. Ik heb echter allerminst de pretentie, den lezers van de Illustratie op het gebied der kunst ten gids te kunnen strekken. Ik heb alleen willen vermelden, wat mij bij ons vluchtig bezoek aan de National Galery het meest heeft getroffen en zich, als gevolg daarvan, thans, bij het schrijven dezer regelen, in het geheugen op den voorgrond dringt.
Van de National Galery komende wippen wij even de Portrait Galery in. Uit kunstoogpunt is deze veel minder interessant; toch is het de moeite waard, een enkelen blik te werpen op deze collectie portretten van Brittannië's groote mannen, al ware het alleen om eerbied te krijgen voor de onbevangenheid der Engelschen, die aan een portret van kardinaal Manning - nog wel met een groote koperen plaat er onder, waarop o.a. zijn bekeering wordt herdacht - in een der zalen een eereplaats gaf. Ook kardinaal Newman komt in datzelfde vertrek goed tot zijn recht.
Van den anderen kant ontbreken natuurlijk evenmin Darwin en soortgelijke Engelschen, die ons minder sympathiek zijn. De meesten loopen wij stil voorbij. Wij hebben vandaag reeds zooveel zalen doorgedrenteld, dat wij hartelijk beginnen te verlangen naar de buitenlucht, en we nu spoedig den uitgang opzoeken, om, het voorbeeld der Londenaars volgende, tot besluit van onze omzwerving, voor het diner nog een uurtje in het Hydepark te vertoeven.