om den oorlog spoediger tot een goed einde te brengen. Justinianus zond die onder Narses, die onafhankelijk van Belisarius bevel zou voeren. De ijverzucht, die hierdoor tusschen de beide bevelhebbers ontstond, had de schromelijkste gevolgen: de Gothen maakten zich van de gewichtige stad Milaan meester, waar zij vreeselijk huis hielden en volgens Procopius 300.000 menschen ombrachten. Nu riep de keizer Narses terug en droeg het bevel over de beide vereenigde legers aan Belisarius op, die naar Ravenna oprukte, zich van deze vesting meester maakte en in 540 met den gevangen koning Witiges, de aanzienlijksten de lands en de schatten der Gothen naar Constantinopel terugkeerde.
Terwijl de keizer zijn dapperen veldheer naar het Oosten van zijn rijk zond, om de Perzen, die een inval gedaan hadden, te bedwingen, stonden de Gothen op en kozen den dapperen Totilas tot hun koning, die weldra meester was van een groot deel van Italië.
Nu werd opnieuw Belisarius afgezonden, om het verloren gebied te herwinnen, en in de lente van 544 kwam de veldheer te Ravenna aan. Maar de keizer had hem noch de noodige troepen, noch het noodige geld gegeven, zoodat hij met al zijn talent en zijn dapperheid den oorlog niet met eenige kracht kon voeren. Totilas behaalde het eene voordeel na het andere, en ten laatste verzocht Belisarius verlof, naar Constantinopel te mogen terugkeeren, welk verlof hem in het jaar 549 verleend werd.
Als opvolger van Belisarius zond de keizer zijn gunsteling Narses, wien ruimschoots gegeven werd wat den held Belisarius was geweigerd: soldaten en geld. De Gothen lachten, toen zij vernamen, dat Narses, een klein, zwak mannetje, de Grieken tegen hen zou aanvoeren, maar spoedig zouden zij ondervinden, welk een krachtige geest in dat zwakke, misvormde lichaam huisde.
Aan het hoofd zijner krijgers trok Totilas Narses te gemoet. In den zomer van 552 kwam het bij Taginae in de Apennijnen tot een slag, waarin Totilas en zijn Gothen een schitterende dapperheid aan den dag legden, maar niet opgewassen waren tegen de overmacht en het veldheerstalent van Narses. Totilas zelf sneuvelde, terwijl hij zijn met speren doorboord schild voor een ander verwisselde.
Met Totilas was de geluksster der Gothen ondergegaan. Wel betoonde de nieuwe en laatste koning der Gothen, Tejas, zich een dapper veldheer, maar hij zou spoedig het lot van Totilas deelen. Bij den Vesuvius kwam het tot een laatsten, hardnekkigen slag. Zestig dagen streed Tejas aan het hoofd zijner helden een wanhopigen strijd, maar met de meeste zijner wapenmakkers vond hij er den dood. Aan de weinige overgeblevene Gothen stond Narses vrijen aftocht toe, hun tevens vergunnende, het lijk van hun gesneuvelden koning mee te voeren.
Dit tooneel geeft onze gravure op aangrijpende wijze weer. Met sombere hoogheid in hun blik dalen de fiere Gothen de hoogte af, voorbij den zegevierenden veldheer, die in zijn draagstoel ligt ineengedoken. De stoere kracht der Germanen heeft moeten zwichten voor het grooter beleid der Grieken. Zij verlaten het land, waar zij een halve eeuw als meesters hebben geheerscht, om zich met andere Duitsche volken te vermengen en voorgoed uit de geschiedenis te verdwijnen.