VII. Een kijkje in de City.
Den volgenden dag zouden wij, feitelijk voor het eerst, al waren wij al vijf dagen in Engeland, Londen opnemen. We begonnen met - lach niet - de Smithfieldmarket, of groote Londensche vleeschhal, een kloek gebouw in renaissance-stijl, 630 voet lang en 245 voet breed, met vier fraaie torens op de hoeken.
Wij hebben hier minstens een half uur gewandeld tusschen groote en kleine biggen, geslachte en gevilde koeien, kalveren en schapen, die, alsof het reusachtige gebouw nog te klein was, de geheele lokaliteit door als haringen op elkaar gepakt hingen. Mooi is het gezicht niet, maar interessant genoeg, om een ieder een bezoek aan deze markt aan te raden. Het is een raadsel, hoe - zelfs als men rekening houdt met de grootte der stad - al dat vleesch op één dag kan worden verorberd. In het gebouw zelf is het helder en, dank het ijs, waarin een groot deel van het vleesch wordt bewaard, ook frisch. Alleen is het er wat eentonig in tegenstelling met de Parijsche Halles, waar meer drukte en verscheidenheid is.
Niet ver van de vleeschhal - anders hadden wij deze niet zoo spoedig bezocht - ligt de St. Paul, de beroemde Anglicaansche kerk, in grootte alleen overtroffen door de St. Pieter te Rome, die de dubbele oppervlakte beslaat en door de kathedraal van Milaan, welke slechts weinig grooter is dan de St. Paul. De St.-Paulskerk is niet alleen kolossaal - op zich zelf een zeer kleine verdienste - zij is ook eenig mooi. De voorgevel bestaat uit twee portieken. De eerste, door twaalf slanke Corinthische pilaren gevormd, draagt acht Romeinsche dito's, die een rijk frontispice steunen, de bekeering van den H. Paulus voorstellende. Een beeld van dezen heilige kroont het geheel, terwijl iets lager rechts de H. Petrus en links de H. Jacobus staan. Ter zijde hiervan zijn twee koepeltorens met de beelden der vier Evangelisten op de hoeken. In dien ter rechterkant hangt ‘de groote Paul,’ de zwaarste klok van Engeland; in dien ter linker is een uurwerk.
Achter deze beide torens en tusschen hen in rijst op de groote koepel, welke met zijn verguld kruis - dat alleen reeds 30 voet is - een hoogte bereikt van 404 voet. Aan deze reuzenkerk - opgetrokken in den vorm van een Latijnsch kruis - is 35 jaren gewerkt. Architect was sir Christopher Wren, die den bouw van het begin tot het einde leidde en later in de kerk begraven werd. De kosten bedroegen achttien millioen gulden, welke de Londensche burgerij opbracht in den vorm van een belasting op steenkolen.
Binnen is plaats voor 20.000 menschen. Men kan dit haast niet gelooven wanneer men pas langs de 22 zwartmarmeren treden door den hoofdingang de kerk is binnengetreden. en men fluistert elkaar onwillekeurig den naam in van andere kerken, als niet minder groot. Maar wanneer men onder de sombere, maar majestueuze gewelven door langzaam is voortgeschreden naar het hoofdaltaar, komt men weldra tot andere gedachten. Men ontwaart dan, welke enorme afmetingen de kerk heeft en vraagt zich af, hoe het mogelijk is, dat in zulk een reuzenbouw alles zoo keurig, tot in de kleinste details toe, werd afgewerkt als hier is geschied. Zeldzaam fraai is met name het wit marmeren hoofdaltaar in Italiaanschen renaissance stijl, dat verschillende tafereelen uit het leven van Christus in het geheugen roept en bekroond wordt met de beelden van den Verrezen Verlosser, de H. Maagd met het Kind en de H.H. Petrus en Paulus.
Een der platen in dit nummer, stelt den lezers in de gelegenheid - de kerk zelf werd reeds vroeger in de Illustratie afgebeeld - zich van dit monumentale hoofdaltaar eenig denkbeeld te vormen. Zij missen echter de omgeving, waarin het geplaatst is: het koor met zijn gewelf en wanden van mozaïek, verschillende personen en feiten uit de Schriften afbeeldende, de koorbanken, de geschilderde ramen enz., het een nog mooier dan het ander.
Ook de plafondschildering in den koepel verdient alle aandacht. Om ze goed te kunnen zien, gaan we naar boven - 375 trappen tellen mijne beide reisgenooten, die niet van klimmen houden - naar de galerijen aan de binnenzijde van den koepel. Eerst gaat de blik onwillekeurig weer naar beneden, waar thans alles even klein en nietig lijkt, om dan op te zien naar Thornhill's meesterwerk, dat ons naar hier lokte. Het stelt acht tafereelen voor uit het leven van den H. Paulus, waarvan, dunkt mij, onder de beste zijn te rekenen: zijn bekeering, zijn prediking te Athene en de schipbreuk te Malta.
Aan het midden der galerij gekomen, recht tegenover de deur, welke wij binnentraden, nemen wij plaats op een bankje en houden, het voorbeeld van anderen volgende, het oor tegen den muur. De portier aan de overzijde - 112 voet van ons af - lispelt daar iets tegen den wand en wij hooren, zoo duidelijk alsof in onze onmiddellijke nabijheid hardop werd gesproken, de afmetingen der kerk opdreunen. We zijn op de whispering-galerij, maar hoewel we iets dergelijks meer gehoord hebben, o.a. als ik mij wel herinner te Parijs in het Pantheon, is het hier zoo sterk, dat het op boerenbedrog gelijkt en wij den Engelschman verdenken, die vlak naast ons zit. Een van het drietal gaat daarom naar de overzijde, plaatst zich naast den portier en begint nu op dezelfde wijze met de beide anderen een gesprek in het Hollandsch, dat nog duidelijker is te volgen.
Weer gaan we dan hooger op, om van de buitengalerijen, bij het gunstig weer, waarin wij ons verheugen, een blik te kunnen werpen over geheel Londen, elkaar de gebouwen te wijzen, die wij van uit de verte of van nabij reeds zagen of straks zullen zien, en ons te verbazen over het onnoemlijk getal schoorsteenen, dat boven Londen uitsteekt. Het is alsof hier ieder vertrek, om in den stijl te blijven van onze wet op de personeele belasting, zijn afzonderlijke rookgeleiding heeft.
Na dit gezicht op Londen in vogelvlucht, keeren wij terug naar beneden en wandelen nog even door de zijbeuken der kerk langs de grafmonumenten, groote mannen ter eer - o.a. helden, die ons Hollanders overwonnen - hier opgericht. Het eene is wat mooier dan het andere en eenige vooral munten uit in omvang, doch over het algemeen kunnen deze beeldengroepen ons maar weinig bekoren. We laten telkens onzen blik weer aftrekken door de mooie lijnen der kerk, om met de verzuchting: hoe jammer, dat zij den katholieken godsdienst niet is gewijd, voor heden van haar afscheid te nemen en ons naar den Tower te begeven.
Op weg daarheen loopen we eerst een der winkels binnen van de Aerated Bread Company, waar wij geregeld ons twaalf uurtje gebruiken, en brengen dan terloops een kort bezoek aan enkele gebouwen, die wij voorbijgaan: het hoofdpostkantoor, twee zware kolossen over elkaar, die van buiten niet mooi zijn en van binnen nog meer tegenvallen; de Guildhall, de reusachtige vergaderzaal, waar o.a. de lord mayor bij zijn optreden een beroemd diner geeft, de Beurs, die als ingang een fraaie Corinthische portiek heeft, en ook inwendig uit architectonisch oogpunt zeer voldoet, doch niet de ruimte biedt, welke wij gemeend hadden er te zullen vinden; het Mansionhouse, de woning van den lord-mayor, waarvan men slechts een paar vertrekken zien mag, en de Engelsche Bank, een kolossaal maar stijlloos gebouw.
Ik heb juist eenig Hollandsch geld te wisselen, en alhoewel ik wel weet, dat men daarvoor bij de Bank niet moet wezen, grijp ik het als voorwendsel aan om het gebouw binnen te gaan, ten einde het zoo mogelijk eens op te nemen. We hadden er nog maar even rondgedoold, of er werd ons natuurlijk gevraagd wat wij zochten. Op het bescheid, dat wij geld wenschten te wisselen, werd ons niet alleen zeer beleefd ten antwoord gegeven, dat men het hier niet deed, maar schreef men op een stukje papier het adres van een geldwisselaar, en gaf een knecht in livrei bevel, ons den weg er heen te wijzen, een welwillendheid, die men op het vasteland zeker niet overal zou bewezen hebben
Van niet minder voorkomendheid, gaf een andere Engelschman blijk, die, op onze vraag naar den Tower, ons tot bij den ingang er van vergezelde.
De Tower - vroeger een verblijfplaats der koningen van Engeland, daarna staatsgevangenis en thans nog vesting - maakt met zijn vier torens en zijn schilderachtige ligging aan de Theems, van buiten een machtigen indruk. Van binnen valt hij tegen, althans het weinige, dat er voor de gewone bezoekers te kijk is. Het voornaamste wat men er ziet, zijn de kroonjuweelen, die in een der torens in glazen kasten, achter een sterk ijzeren hek, verborgen liggen. Er zijn daaronder de kroon van den H. Eduard, de kroon van koningin Victoria - die anderhalf millioen gulden heeft gekost - kronen van gemalinnen van koningen en kroonprinsen, de gouden schepter van den H. Eduard, de rijksappel, de gouden sporen, de drie zwaarden, die bij de kroning van een vorst worden vooruitgedragen, een gouden fontein, waaruit men bij de kroning de wijn laat springen, een gouden zoutvat in den vorm van een vesting met nog tal van andere zoutvaten, die alle bij gelegenheid eener kroning op den koninklijken disch prijken en den rang van de gasten aanduiden. Alle deze kostbaarheden vertegenwoordigen te zamen 36 millioen gulden, in welk bedrag dan nog niet begrepen zijn de waarde der ridderkruisen van de verschillende Engelsche orden, die in de rondte van het vertrek liggen uitgestald.
Dit is alles zeer interessant, maar het houdt in het geheel geen verband met het doel, waarvoor men naar den Tower gaat. In dit opzicht voldoet beter een vertrek in een anderen toren, waar de verschillende inschriften zijn te zien, die door de gevangenen in hun cellen werden gebeiteld. Zij bevinden zich echter niet meer op hun gewone plaats, maar zijn uitgehouwen en hier - practisch misschien, maar tegennatuurlijk - allen naast elkaar gemetseld. In een derden toren is' een werkelijk eenige collectie wapenrustingen, in wier gezelschap tevens enkele foltertuigen zijn gebracht, die zeer weinig zeggen.
We nemen dan ook betrekkelijk al spoedig afscheid van den Tower, nog het eigenaardigst van alles vindende het costuum der wachters, die de schilderachtige kleedij dragen van de lijfwachten uit vroeger dagen: korte broek, roode wapenrok met crevé's, barret met los afhangende linten, breeden gelen gordel en op de borst en rug geborduurd: de distel en de roos - de emblemata van Engeland en Schotland - tusschen de letters V(ictoria) R(egina).
Vlak bij den Tower ligt de Tower-bridge, de mooiste en tevens jongste brug over de