De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vierjaarlijksche Tentoonstelling
| |
[pagina 300]
| |
bepaalde groep van artisten, wier streven zich in één richting beweegt. Deze manier van exposeeren is voor kunstenaars en publiek zeker de meest gewenschte: de schilder ziet er zijn werk geplaatst in een passend milieu, waar alles wordt geweerd wat den indruk er van zou kunnen schaden, zoodat het zoo volkomen mogelijk tot zijn recht komt; het publiek, dat niet wordt verbijsterd door het vele en velerlei van het tentoongestelde, niet van het goede wordt afgeleid door het rondom zich opdringende middelmatige, krijgt een compleet overzicht van het kunnen van een of andren schilder, een meer geconcentreerden indruk van wat op deze manier met zorg kon worden bijeengebracht en met verstand gearrangeerd. Het was dan ook wel te verwachten, dat het meerendeel der jongeren, o.a. Isaäc Israëls, De Zwart, Witsen, op deze vierjaarlijksche nièt zou exposeeren, wat niet wegneemt, dat sommigen er wèl zijn en met heel goede schilderijen: zooals Heyberg, Jansen, Schildt, mevrouw Heyberg-LedeboerGa naar voetnoot1), Oerder e.a.; van enkele dezer dingen, die ons al dadelijk zóó lief waren, dat we er telkens en telkens weer voor terugkwamen, geven we hier reproducties. Al het hierboven beweerde geldt natuurlijk uitsluitend het werk van jongeren, want de ouderen - de allergrootsten - zijn, Jozef Israëls uitgezonderd, niet waardiglijk vertegenwoordigd: Willem Maris, Mesdag, Gabriël, ze kunnen mooier, volkomener dan wat ze hier gaven: Maris een blond, zonneglanzend landschap met koeien, toch niet zóó superieur als we bij andere gelegenheden van hem bewonderden; Gabriël's landschap is wat star, vooral in de behandeling der lucht, en van Mesdag zagen we ook al mooier.
nat weêr in den haag, naar de schilderij van ch. p. gruppé.
Maar Jozef Israëls is er met zijn veelbesproken David en Saul, die hier beter hangt dan op zijn vorige plaats. Deze David en Saul is al voor velen een teleurstelling geweest - en geen wonder: wie naderde tot Israëls' werk met in zijn herinnering b.v. de vizioenaire pracht-tafereelen van een Doré, met verwachtingen van Oostersche kleurenweelde en oud-Testamentische koningspraal, moet wèl ontnuchterd zijn geworden door de hoog dramatische soberheid van dit werk. Men komt er vóór - en men ondervindt niet de hevig schokkende sensatie van het éclatante, maar men blijft in stil ontzag staren naar den diepen ernst, de heilig-strenge waarheid, de grootsche tragiek van het tafreel. Daar ligt Saul op zijn leger, met om hem geen schijn van uiterlijk praalvertoon; Saul, de door zijn volk zoo vurig begeerde koning, de geweldige in den strijd, eens de schoonste onder de kinderen Israëls. Thans is hij niet schoon meer, als toen de Geest des Heeren op hem was en zijn volk hem jubelend begroette als de van God gezalfde; niets vorstelijks is meer aan hem: een mensch in allerdiepste vertwijfeling en uitersten zielenood. Booze geesten hebben zijn ziel genomen, haat en wanhoop hebben zijn schoonheid verwoest; niets koninklijks, niets edel-vorstelijks is er in de robuste krachtfiguur van dezen verworpene van Gods aangezicht om de overtreding Zijner heilige geboden. Hij weet het, hij heeft afgedaan met het leven, afgedaan met krijgsvictorie en koningseer: een ander is van Jehova verkoren | |
[pagina 301]
| |
avondschemering, naar de schilderij van georges maroniez.
| |
[pagina 302]
| |
om te heerschen over Zijn uitverkoren volk. En de dienaren, ziende den jammerlijken toestand van hun heer, riepen den jongen David, wijl hij de kudde zijns vaders hoedde - want hij was een van God begenadigd zanger. ‘Toen kwam David tot Saul en hij stond voor zijn aangezicht en hij beminde hem zeer; en het geschiedde, als de geest Gods over Saul was - d.i. als gewetenswroeging hem pijnde met onduldbare zielstormenten - zoo nam David de harp en hij speelde met zijn hand: dat was Saul een verademing en het werd beter met hem en van hem weken de booze geesten, die hem kwelden,’ verhaalt ons de H. Schriftuur. En zóó heeft de kunstenaar ons die beiden verbeeld, Saul en David, de van God verworpen en de verkoren koning der Joden. Aan den ingang der tent zit David, de jonge herder, het edel schoone gelaat in zachte verrukking geheven naar het licht, de harp op de knieën, verklankend den lofzang der allerreinste, van God gebenedijde liefde. Heerlijk is de rustiglijk verheven jongelingsfiguur met den prachtigen kop als van een jeugdigen ziener en de expressieve handen, de slanke vingeren trillend beroerend de zingende snaren. In geluks extase staart hij uit over het Joodsche land, dat daar ligt in glorieuzen glans van fijn gulden tintellicht, het land, welks heerscher hij eens zijn zal, met zijn blanke tempels, in ijle lijnen vaag verrijzend, zijn heuvelen en dalen; een wonderschoon droomenland in blanken vrede. David bemint - en nu ziet hij voor de eerste maal het landschap zoo hemelsch mooi, zoo heilig lichtend in teeren schitterglans: een paradijs van kuische zielenliefde. Maar Saul wendt het hoofd àf van het landschap daarbuiten: voor hem, den van God verlatene, is geen plaats in het vreugdelicht, dat de gestalte van den zanger overstraalt; geen berusting, geen hoop is er voor de ziel, die de booze geesten genomen hebben. Aan zijn zijde zit Michol, die David liefhad; ook aan haar is niets uiterlijk-vorstelijks: een simpel Jodenmeisje in sober gewaad, zacht en rein als een bloem, een zuiver-blanke bloem, het edele, wit omsluierde hoofdje schuchter genegen. De groote droom oogen houdt ze neergeslagen om niet te verraden haar heerlijke liefde, die er vreugde-sidderend in òpleeft, nu de ziel van den geliefde zich harer ganschelijk toewijdt in reine liefdezangen. In Saul's hart woedt de haat om het geluk van die twee onschuldigen, en om het lichtlouter toekomst-vizioen, dat hun verrijst in het stralende landschap daar buiten; in machtelooze verbittering balt hij de vuist, hij, die geen toekomst meer heeft. Aangrijpend is de grootsche tragiek van dit werk: een werk van vroom-verheven waarheid. En nu mogen anderen zich dezen koning der Joden bij voorkeur denken in vollen oorlogsdos, met speer en schild, of in de rijke prachtgewaden eens Oosterschen monarchs: Israëls heeft zijn Saul zóó aanschouwd en verbeeld naar zijn onafwijsbaar artistenrecht. Nu zou hier de plaats zijn om eenige levensbijzonderheden te geven van den grooten man; echter willen we - om den omvang van een tentoonstellingsverslag niet al te zeer te overschrijden - ons ditmaal bepalen tot de mededeeling, dat Jozef Israëls in 1824 te Groningen is geboren, aldaar zijn eerste opleiding genoot bij zekeren Buys en later te Amsterdam werkte onder Pieneman en Kruseman. Vervolgens studeerde hij bij Picot te Parijs, vestigde zich te Amsterdam in 1848 en in 1870 te 's-Gravenhage, waar hij thans nog woont. Later hopen we onzen lezers in een aan den meester gewijd artikel een meer uitvoerige karakteristiek van diens heerlijke kunst te geven.
Een buitengewoon groot aantal vreemdelingen heeft op deze tentoonstelling ingezonden - van de Duitschers meest Dusseldorfers - en dan heel uit Pretoria twee knappe stukken van Oerder, een Hollander, die aan de Rotterdamsche Academie zijn studiën heeft gemaakt en indertijd hier al mooie dingen maken kon; maar deze kan eigenlijk niet tot de vreemden gerekend worden, die over 't algemeen weinig te beteekenen hebben. We kunnen dit constateeren zonder ons te bezondigen aan overdreven ingenomenheid met het Hollandsche werk, dat niet het pretentieuze, lawaaiig-aanstellerige, op effect maken berekende heeft van het buitenlandsche, óók waar het is van middelmatige qualiteit. De onnoozele gevoelerigheid van professor J. Leisten te Dusseldorf b.v. laat ons volkomen koud; om zóó iets te maken moet men toch een Duitsch professor zijn - want gelukkig is de tijd voorbij, toen Hollandsche schilders zich aan dergelijke dingen plachten te bezondigen; we bedoelen aan het maken van schilderijen, waarbij hoofdzaak is de voorstelling, het verhaaltje, dat men naar aanleiding van die voorstelling er min of meer naar willekeur kan bijfantaseeren, zooals bij het bewuste professorale doek Vom Wilderer getroffen: een zwaar gewond man ligt op zijn sterfbed, zijn vrouw houdt hem in haar armen, een kind staat verschrikt naast het bed; in de kamer is een dokter doende met chirurgische instrumenten; de priester, voorafgegaan door een misdienaar, treedt binnen om den stervende te bedienen; op den grond liggen een paar vrouwen geknield - waarschijnlijk medelijdende buren - al die poppetjes, heel zoetsappig en Duitsch-gemoedelijk afgepenseeld, ze leven niet, er zit geen ziel in. En laat het nu eens - want dit is, helaas, nog noodig - nadrukkelijk hier mogen worden uitgesproken: niet de voorstelling, het vertelseltje, dat men naar aanleiding daarvan naar welgevallen kan fantaseeren, want dat staat buiten de schilderij, geeft kunstwaarde aan het werk; maar het eigene van opvatting, het persoonlijk geziene en zelf doorvoelde, dat de schilder tot uitdrukking heeft gebracht, zoodat de aanschouwer ziet en voelt wat en zooals de schilder gezien en gevoeld heeft, natuurlijk meer of minder klaar en diep, naarmate de artist er meer of minder volkomen in geslaagd is, zijn eigen persoonlijke vizie, persoonlijke gevoelens te verbeelden. Immers, een schilder is iemand, die anders, mooier ziet, zuiverder voelt dan de eerste de beste, en door zijn technisch kunnen het geobserveerde weet vast te leggen met verf op doek - en nu komt het er op de eerste plaats op aan, niet of hij de uiterlijke verschijning der dingen zoo trouw mogelijk heeft weergegeven, maar of hij de soms heel gewone, door hem geschilderde dingen mooi, bijzonder heeft gezien, of hij het karakter, de diep verborgen zielekern er van, heeft voelbaar gemaakt voor den toeschouwer; dit maakt hem tot kunstenaar en niet het interessante, lieve, bekoorlijke, leerzame of verhevene van het vertelseltje, dat door de voorstelling wordt uitgelokt. En niet alleen onder Duitsche schilders en kunstliefhebbers, óók nog onder ons Hollandsch ' publiek, onder de van schilderijen houdende menschen, die musea en tentoonstellingen bezoeken, zijn er nog zoovelen, die allereerst en uitsluitend het verhaaltje zoeken in een kunstwerk en blind zijn voor de artistieke qualiteiten er van; die den schijn nemen voor het wezen. Op zichzelf beschouwd is dit een onschuldige liefhebberij - maar waardoor men de ware schoonheid van een werk onnoozelweg voorbijziet en stupide maakwerk voor kunstwerk verslijt. Toch is hierin in de laatste jaren veel verbetering gekomen: onze Hollandsche schilders zijn dit euvel al lang te boven, en in bladen en tijdschriften beijvert men zich, het publiek onder dit opzicht voor te lichten. Maar vooral een goed geïllustreerd tijdschrift kan hier een heerlijk werk doen: door het geven van reproducties naar goede kunstwerken kan het ontzaglijk veel bijdragen tot een juiste kunstapreciatie onder het publiek. Niet iedereen is in de gelegenheid schilderijen te gaan zien; maar een geïllustreerd tijdschrift ligt onder het bereik van velen. En als dit zich nu beijvert te geven mooie, artistieke illustraties en het publiek wil zich maar wat moeite getroosten om te leeren zien en begrijpen, dan zal de tijd niet meer verre zijn, dat het wansmakelijke, kinderachtige, onbeduidende geen bewonderaars meer zal hebben. Beter dan de Duitschers zijn de Belgen vertegenwoordigd: mejuffrouw Alice Ronner exposeert zeer gedistingeerde bloemen; dan hebben we nog David Oyens met een knap schilderijtje: een met veel brio gedaan damesfiguurtje, niet gracielijk teer of elegant, maar kloek en kranig, met echte Vlaamsche voorliefde voor sterke, warm-glanzende kleuren. Het kille, starre werk van den Engelschman William Logdail heeft voor ons niet de minste aantrekkelijkheid. Het stadsgezicht, waarnaar onze reproductie is genomen, is eveneens van een vreemdeling Ch. Gruppé, die sedert ongeveer een tiental jaren in ons land verblijf houdt. Hij heeft op deze tentoonstelling twee schilderijen en een bijzonder mooie aquarel: Aan den slootkant, een stil, intiem ding, om neer te zetten in een goed belicht hoekje van een rustige kamer en er dan telkens heel lang naar te kijken: een simpel brokje natuur: ver weg de droomige sloot met links de verre, vredige landen en rechts een rijtje huisjes; alles heel eenvoudig en intiem, mooi en zuiver gezien, pretentieloos gedaan; vlot en luchtig van behandeling als de charme is van aquarelkunst. En niet mindere qualiteiten heeft de schilderij Nat weêr in Den Haag: pittig van kleur in de zich verweg strekkende huizenrij van het karakteristieke grachtje; langs den waterkant staan de triestige herfstboomen met de vaal groene, glimmerige stammen, heffend hun wazigen wirwar van takken naar de bleek-effen lucht. Beneden op de straat figuurtjes vol actie en hoog in de lucht het licht; het albeheerschende helle, blanke waterlicht, glansstrepen flitsend langs de logge schepenrompen in 't haventje, wit schitterend op de glazen bedekking eener straatlantaren, spartelend in de plassen op straat, neerstroomend over heel het mooie grachtje in hóog jubileerenden glans. Wie zóó de Hollandsche natuur, de karakteristiek van het Hollandsch stadsgezicht weet te verbeelden is geen vreemdeling meer! Gruppé schildert eerst sedert een kleine tien jaar; hoewel reeds van jongsaf neiging tot de kunst gevoelende, ging hij zich er eerst op toeleggen nadat hij, Amerikaan van geboorte, Frankrijk en Duitschland bereisd hebbende, in Holland kwam. Hier, in ons kleine, mooie land vond hij de schoonheid, de zachte, stemmige schoonheid der natuur, die hem het liefst was - en hij bleef er. Toen is hij gaan studeeren met noeste vlijt, zonder eenige opleiding van meer ervarenen, maar met onophoudelijk voor oogen de meesterwerken onzer groote schilders, en àl werkende is hij gekomen tot zóó knappe, zuiver gevoelde uitdrukking van het Hollandsch landschap. Gruppé is colorist naar de echt Hollandsche opvatting: niet met de hevige passie voor helle kleureffecten en fonkelende glanskleuren, maar met de pieuze vereering voor stil vervagende schemertinten en wijde atmosfeeren van zacht vervloeiend tintellicht; zijn werk is van een nobele spontaneïteit, van een zich krachtig uitsprekende artistieke emotie - maar bóvenal van een groote eerlijkheid. Voor wie dit belangwekkend vinden zij hier nog vermeld, dat de eerste aquarel, die Gruppé exposeerde in Pulchri, de aandacht trok van koningin Emma en dan ook door H.M. werd aangekocht.
Maria Viola. (Slot volgt.) |
|