geen praatjes met de booien, maar onwillekeurig hoor je toch het een en ander. Leida van mevrouw Vierman komt, als zij haar uitgaansdag heeft, altijd bij den tuinman en bij Jaan haar moeder en dan hoor je zoo mompelen, dat het zulke ijdeltuiten zijn die Haagsche dames, niets dan bluf en kaalheid. Ze zitten uren aan haar toilet en zijn ieder oogenblik ziek - juist iets voor mijnheer, voor wie het gewoonste nog niet eenvoudig genoeg is, en voor zijn goed, lief moedertje.’
‘Ja, die haar beste jaren zijn ook voorbij.’
‘Zij heeft me niets gezegd over haar visite in Vlasveld, maar na dien tijd heeft ze ieder oogenblik roode oogen en als zij alleen is, hoor ik haar telkens zuchten.’
‘Laten wij hopen, dat het meevalt, maar als het jonge vrouwtje zoo weinig idee heeft van huishouden, zou 't toch heel verstandig zijn, als je huishoudster werd bij haar. Dan kon zij doen wat zij wil en alles blijft bij het oude.’
‘Moederlief, praat er niet van. Ik wil en zal hier niet blijven, noch bij de oude, noch bij de jonge mevrouw. Mijnheer wilde mij niet op zijn erf hebben - ik zal hem geen reden geven te zeggen: Ik heb haar de deur uitgezet en nu komt zij door het venster wederom.’
Zij zweeg plotseling verschrikt - want in de opening der deur stond mijnheer Van Berken zelf; hij had best haar laatste woorden kunnen hooren.
‘Is Vermeilen niet thuis?’ vroeg hij na een korten groet, ‘ik moest hem spreken.’
‘Vader is hier achter in den tuin,’ zeide Therese, opstaande om hem te roepen.
‘'t Is niet noodig, ik zal wel bij hem gaan.’
Therese ging dadelijk terug en hij zocht haar vader in het tuintje op.
‘Die jonge dame heeft nog altijd de bokkepruik op, schijnt het,’ dacht hij, ‘dat is zeker op mij gemunt, als zou ik haar de deur hebben uitgezet. Nu, voor haar een ander, moeder moet maar een advertentie in de courant zetten om een hulp in het huishouden; dan zijn we allen geholpen.’
Hij sprak met Vermeilen af, wat hij te zeggen had en ging toen naar huis, om zich te kleeden, het rijtuig te laten inspannen en naar zijn meisje te rijden; hoe vervuld hij ook was van de blijde gebeurtenis, die zijn huis ten deel zou vallen, kon hij de gedachte aan de scherpe woorden van Therese niet van zich afzetten.
‘Die kat durft mij weerstaan. Ze denkt zeker, dat zij onmisbaar is, nu dat zal zij anders leeren. Bespottelijk, dat moeder zoo met haar ingenomen is, anders zou zij bepaald nog vandaag de deur uitgaan.’
Eindelijk was het vurig verlangde oogenblik daar, dat het rijtuig met Robert en de beide dames, - mevrouw Vierman, blijde een dagje vrij te hebben van haar logées, had haar niet willen vergezellen - langs de portierswoning, het erf der fabriek opreed.
Constance had, op Robert's verzoek, haar korenbloempjes-toilet aangetrokken, dat haar zoo lief stond.
Mevrouw Manteghem was deftiger en statiger dan ooit; zij had haar lorgnet aan een langen steel bij zich en keek daarmede onophoudelijk naar de afgemaaide korenvelden en naar de boomen langs den weg en maakte de opmerking, dat het veel mooier rijden was door het Haagsche bosch of langs den ouden Scheveningschen weg.
Constance was in een bui van alles mooi te vinden en Robert genoot van haar kinderlijke vroolijkheid, die zeker ook op zijn moeder een aangenamen indruk zou maken.
Hij hielp de dames uit het rijtuig en toen Constance den drempel van zijn huis overschreed, drukte hij haar de hand en fluisterde op innigen toon:
‘God zegene je, mijn bruid, en schenke u in onze woning Zijn beste gaven.’
In de huiskamer, die met geopende deuren in den tuin uitkwam, stonden bloemen op tafel, maar Robert had er niet aan gedacht Constance met een bouquet te verwelkomen.
De oude vrouw ging haar te gemoet en nu was Constance werkelijk hartelijk en kinderlijk; zij keek rond en riep over dat mooie, lommerrijke gezicht in den tuin, over de bloemen in het perk, die zoo echt vrij geplant waren en niet als een haringsla of mozaïektaart bijeengeschikt.
Haar moeder had haar deftigste buiging gemaakt voor de oude vrouw met een rillend:
‘Hoe maakt u het, mevrouw?’
Zij deed nu niets dan alles door haar lorgnet onderzoeken; de meubels vond zij ouderwetsch en onaesthetisch - de heele inrichting burgerlijk - en al haar indrukken teekenden zich af in haar naar achter geworpen hoofd en minachtend vertrekken der lippen, die geen woordje doorlieten.
Eerst werd er limonade en punch gedronken, toen moesten het huis, de fabriek en de tuin worden bezichtigd; maar mevrouw Van Manteghem verklaarde, dat het Constance's ziekte en zelfs dood zou wezen, met deze hitte buiten te loopen. Na het eten, als het koeler was, kon de tuin worden doorwandeld.
Dus ging men eerst naar het salon, en de oude mevrouw Van Berken wachtte nu zeker een uitroep van bewondering; in haar oog was deze ‘mooie kamer,’ zooals zij die altijd noemde, een pronkjuweel van smaak.
Op den grond lag een tapijt met groote bloemen, zeer hoog van kleur - de meubels met gebogen ruggen en rijk lofwerk warm bekleed met rood Utrechtsch fluweel - een bonheur du jour, waarin haar zilverwerk achter glas schitterde - spiegel en schilderijen in vergulde lijsten - deze stelden allerlei lieve onderwerpen voor, een hond, passend op een slapend kind, een andere een kind uit het water reddend - de terugkomst en het vertrek van den zeeman met groote hoofden en bestudeerde houdingen; op de canapé gehaakte sterren antimacassars, op een tafeltje een theeservies met een kunstig geborduurd kleedje er overheen; op den schoorsteenmantel een ouderwetsche marmeren pendule, Columbus voorstellend - en naast de zware kandelaars - een paar vazen met bonte papieren bloemen; voor de ramen dikke overgordijnen van rood rips en linnen valgordijnen met ringetjes-inrichting; verder nog kanten gordijnen, jaloezieën en horretjes - het daglicht moest door vier à vijf toestellen dringen om in de kamer te komen - op den grond een menigte kleedjes - in het midden een tafel van mahoniehout, met als een spiegel glanzend blad en kunstig gedraaiden poot - alles even keurig en zorgvol onderhouden - en doordrongen van de muffe geur van een kamer, die slechts zelden gelucht wordt.
Robert was niet heel erg gerust over den indruk, dien deze kamer maken zou op de dames, wier woning met de popperige meubelen, de waaiers, de sjaals, draperieën en duizend kleine prulletjes hij zich goed herinnerde, maar op zoo'n uitbarsting van Constance was hij volstrekt niet verdacht:
‘O ma, hoe typisch! hoe leuk!’ riep zij. ‘Zoo echt provinciaal - bourgeois - alles even duur en massief, o wat moet ik hier tusschen al dat oude goed een grappig figuur maken - vind je niet, Bertie?’
Mevrouw Manteghems onderlip hing haast op haar borst; geen meubel of het werd door haar en door haar lorgnet bekeken; zij zeide niets, maar men kon het haar aanzien, hoe de mooie kamer haar met minachting vervulde; bij het naar buiten gaan fluisterde zij haar dochter toe, maar duidelijk genoeg, dat juffrouw Van Berken het hooren kon:
‘Maar, kind! Dit is geen omgeving voor jou, daar kan je niet in leven.’
Constance gaf haar moeder een wenkje alsof zij zeggen wilde: laat dat aan mij over, ik zorg er wel voor!
De verdere bezichtiging van het huis ging voort zonder eenige geestdrift of bewondering.
‘Ik begrijp niet,’ zeide Constance, ‘dat het huis, omdat het nog betrekkelijk nieuw is, niet moderner en naar de eischen des tijds ingericht is.’
‘Och!’ antwoordde Robert, ‘ik heb 't zoo gevonden, en 't is zeker veel ouder dan je denkt. Maar als je veranderingen er aan hebben wilt, dan kunnen wij die er altijd aan maken.’
‘Ja, waar vind je tegenwoordig huizen zonder waranda's en erkers, zelfs niet eens een balkon of een serre.’
‘'t Lijkt zoo'n dobbelsteen,’ sprak mevrouw, ‘zoo bouwt men tegenwoordig niet meer.’
‘Ik heb er een paar jaar geleden spiegelruiten in laten zetten.’
‘O ja, maar tegenwoordig is de allerlaatste smaak juist kleine ruitjes in lood gevat, dat staat zoo typisch,’ meende mevrouw.
‘Maar dat vind ik bespottelijk, neemt u mij niet kwalijk. In vroeger tijd nam men die omdat men niet anders had, maar nu wij groote heldere ruiten tot onze beschikking hebben, zou 't bespottelijk zijn, alleen omdat een dwaze mode het wil, zich te behelpen met die pruldingen.’
‘Ze geven zoo'n mooi gedempt licht,’ zei Constance.
‘En wij houden van licht en lucht, niet waar moeder?’
‘Behalve in de kamer, die we zoo pas hebben verlaten. Daar hingen wel zes soorten van machines voor de ramen om er het licht buiten te houden, dan heb ik liever het zachte, getemperde licht van kleine, liefst gekleurde ruiten.’
Mevrouw Manteghem's stem klonk droog en scherp, terwijl zij haar denkbeelden blootlegde. Robert's moeder had genoten, toen hij de vrouwen zoo beslist tegensprak, maar 't scheen dat hij er al weer spijt over had, want vergoelijkend zeide hij nu tot Constance:
‘Nu, Stannielief! Je moogt je phantasie vrij laten spelen in het zoogenaamde salon. Gooi er uit, laat veranderen, verbouwen, wat je maar wilt om het geheel naar je wensch en naar de laatste grillen van de mode in te richten, als ik maar in de huiskamer en mijn kantoor vrij ben en de meubels niet hoef te ontzien, want zij zijn mijn slaven en ik niet de hunne, en die nieuwmodische prullen zijn meer bestemd voor het oog - hoewel ik ze leelijk vind - dan voor het gemak.’
‘Och, Bertie, hoe kan je dat zeggen, zij zijn zoo ijselijk mooi. Als je in Den Haag komt, zullen wij naar dien winkel van “Arts en Crafts” op de Kneuterdijk gaan. Daar zal je eens zien wat aesthetiek en kunst in het handwerk vermag. Dat is zoo echt stijlvol en als men zich dan in dien stijl heeft doorgedrongen...’
Juffrouw van Berken luisterde verbaasd; was het Hollandsch, wat dat meisje sprak? Hoe zou zij ooit haar taal kunnen verstaan, nog minder met haar een gesprek voeren; het leek haar alles wel Fransch toe.
De bovenkamers werden ook aandachtig beschouwd en - niet bewonderd; gedurig meubelden de dames het heele huis reeds met de zoo vurig begeerde moderne stijlmeubels. Dan eerst zou het huis voor Constance bewoonbaar zijn, wanneer alles eerst onderste boven was gekeerd, het oude goed naar Het verkoophuis of den uitdrager gebracht, en alles naar het allernieuwste genre libre Esthetique ingericht. Anders zou het zijn om hier tooveren te leeren, zoo'n heele winter buiten en dan met die burgerlijke meubels om zich heen.
‘Dit zou Constance's dood zijn,’ verklaarde mevrouw Manteghem in zichzelf, in afwachting dat zij het, aan wie 't maar hooren wilde, luid zou zeggen.
Tot zijn moeders grooten schrik bracht Robert zijn gasten nu ook in de keuken; niet dat alles er niet blonk als goud en zilver, maar het koken was in vollen gang en zij vond er iets onbescheidens in, dat de gasten 't een en ander merkten van het bereiden van het middagmaal.
Het geurde er lekker, een groot stuk vleesch stond te braden. Jaantje was aan het aardappelenschillen en Therese bezig voor de pudding rozijnen te wasschen, toen het gezelschap binnentrad.
‘Nu, dat is ook geen Haagsche keuken,’ zei mevrouw Manteghem, haar lorgnet opzettend en de ruimte doorvorschende.
Het was 't eerste, wat naar een compliment zweemde, dat haar dichtgesloten lippen ontsnapte.
Constance keek niet eens rond, zij merkte dat haar mouw wit was geworden door de kalk in de gang - een malle manier vond zij 't om de muren te witten en niet te schil-