Reisherinneringen.
Door A.C.A.v.V.
I.
II. Onze eerste wandeling op het eiland.
We verfrisschen ons even, om dan, als goeden toeristen betaamt, woekerende met onzen tijd, een wandeling te maken naar Shanklin, langs den beroemden Landslip. Voor we nog weten dat we buiten Ventnor zijn, ligt voor ons het liefelijke Bonchurch - feitelijk een voorstadje van Ventnor - met zijn romantisch oud kerkje en zijn eenig mooien vijver, waarop een schaar eenden zich wiegelt onder heerlijke planten en gewassen - o.a. rijkbloeiende fochsia's als boomen zoo groot - die langs alle kanten in bekoorlijke harmonie en rijke kleurschakeering over het water neerhangen. Even voorbij den vijver gaan we de hoogte op en hebben we den beroemden Landslip bereikt, in de Gidsen de mooiste wandeling van Europa genoemd. Of zij dien naam verdient, kan ik niet beoordeelen. Ik voor mij vind, dat zij een geduchte concurrente heeft in de wandeling van Tresenburg naar Thale in den Harz, maar met of na deze is zij zeker de schoonste wandeling die ik ooit maakte.
In afwisseling is zij niet overtroffen. Nu eens is het uitzicht vrij en gaat de blik ongestoord over de onmetelijke zee, met geen andere grens dan ginds in de verte de witte krijtbergen; dan weer wandelt men tusschen heerlijke boschjes met eeuwenoude boomen of staat men voor een groot park met hoogoprijzende olmen en dartel vee in de weide.
Maar waar men gaat, hetzij op den hoogen onbeschaduwden weg, hetzij tusschen de dichte boomen, altijd ziet men, nu eens geheel open, dan weer turende door de dichte bladeren heen, de heerlijke blauwe zee, zacht en rustig klotsende met, op haar golven, kleine en groote booten, die, de een gehaast, de andere langzaam over het water heenwiegelen. Ja, als wij straks bij het naderen van Shanklin ons neervlijen in een groot bleekveld, achter een landelijke herberg, om ons met een glas heerlijke sodamelk te verkwikken, dan zien we, zoodra onze blik het gras heeft overschouwd, al weer de zee en de krijtrotsen. Geen wonder dat de weg veel korter schijnt dan men ons had gezegd - men neemt den tijd hier nog al ruim - en eer we nog er aan denken, staan we voor den ingang van den Shanklin-Chine, een diepe kloof, rijk begroeid met boomen en planten, zoodat de zon er haast niet doordringt.
Het was weer een nieuw tooneel, hoewel ronduit gezegd de Chine, na hetgeen ik te voren daarover had gelezen, mij niet mee viel. De weg er in is voor zoo'n kloof te poesmooi, te gemakkelijk begaanbaar. Hij doet denken aan de goedbegroeide laan, die naar de Stolzenfels bij Coblenz leidt. Er kwam bij, dat, door den drogen zomer, de waterstraal, die anders met geweld moet neerkomen, erg dun was.
Ik maakte onwillekeurig een vergelijking met de Steinerne Renne bij Wernigerode, die niet ter gunste van de Shanklin-Chine uitviel. Eenig was echter weer de uitgang. Zoo uit het dichtbegroeid hout komende, stonden wij in eens aan het strand van Shanklin met zijn baders en baadsters, zijn in het zand spelende kinderen, zijn rustige wandelaars, zijn drukbezochte pier, waarvoor eenige nagemaakte negers, die we in alle badplaatsjes zouden terugzien, het publiek met zang en dans vermaakten.
We vermeien ons hier ettelijke oogenblikken, nemen het lieve badplaatsje met zijn goed onderhouden wegen op, om dan, aan het einde der Esplanade, weer naar de hoogte te gaan. Over de rotsen - die hier de zeewering vormen en waarop een uitstekende weg is gebaand - zetten we, het Kanaal aan onze rechterhand houdende, de wandeling voort naar Sandown, een ander badplaatsje, nog meer bezocht, met nog mooier strand en pier en nog grooter levendigheid langs de Esplanade. We blijven hier dineeren en gaan eerst, als de avond reeds gevallen is, op zoek naar het station, om dan voor de zooveelste maal in deze twee dagen, dat we op Engelschen bodem zijn, te ondervinden hoe geheel anders de Brit bij hem thuis is dan op reis. Een heer, wien wij vragen hoe ver wij van het station zijn en welke de weg daarheen is, antwoordt op de eerste vraag: 25 minuten, en op de tweede: ik zal wel even met u meegaan. En als wij protesteeren en van te vriendelijk spreken, zegt hij eenvoudig: ‘Ik wandel toch,’ en heeft inmiddels den weg naar het station reeds ingeslagen. Daar gekomen staat juist een trein voor. Onze vriendelijke geleider loopt vooruit, haalt kaartjes, reikt ze ons in den trein toe en neemt dan met een handdruk afscheid.
Dergelijke beleefdheden, waarbij geen spoor van eigenbelang is, en die ook geheel vrij zijn van opdringerigheid, ondervinden wij dagelijks. Ziet de Engelschman, dat gij naar een gebouw of straat zoekt, hij komt naar u toe, wijst u, ongevraagd soms en zonder veel woorden den weg, en gaat dan kalm door. Herhaaldelijk blijft hij echter een eind verderop staan, om te zien, of gij u bij een twee- of driesprong niet vergist en verliest u niet uit het oog, vóór hij zeker weet, dat dwalen niet meer mogelijk is. Zoo had men 's morgens nog gedaan, toen we, te Ventnor aankomende, naar het hotel zochten, waar we thans, na enkele minuten sporens, alras een welverdiende rust vonden.
Den volgenden dag zouden we om tien uur per coach naar Freshwaterbay gaan. We hadden dus alle gelegenheid om vooraf Ventnor wat van nabij te gaan opnemen.
Ventnor, Shanklin en Sandown liggen alle drie aan een baai, die als 't ware een halven cirkel in het land uitsnijdt. Aan de landzijde, haast onmiddellijk bij het verlaten van het water, verheffen zich hoog op steile rotsen, die elk der plaatsjes als met ondoordringbare muren van drie zijden insluiten en aldus alle booze winden keeren. Ze zijn alleen te bereiken door een zuidwest briesje, dat, van de zeezijde komende, een aangename verfrissching brengt, zoodat de temperatuur hier - speciaal in Ventnor - in den zomer gemiddeld tien graden lager en in den winter tien graden hooger is dan elders. Al deze plaatsjes hebben een aardig strand - uitsluitend zand zonder schelpen - waar de kinderen gaarne spelen, prachtig water om te baden, een mooien strandweg met winkels over de geheele lengte en een ver in zee uitstekende pier, met een paviljoen, waarin concerten worden gegeven.
Maar hoeveel zij ook gemeen hebben, toch zal niemand aarzelen uit de drie een keuze te doen en boven Shanklin en Sandown, aan Ventnor de voorkeur te geven. Vooreerst om de ligging. Shanklin en Sandown zijn netjes opgesteld tusschen de zee en de rotsen. Ventnor is door een meesterhand schilderachtig neergeworpen tegen de steilten op, tot aan haar spits. Frisch groen en kleurige bloemen, overal tusschen de huizen uitkomend, breken hetgeen het werk van menschenhanden uit zijn aard eentonigs heeft. In zijn Esplanade is hier en daar een buiging, waardoor men, van verschillende kanten Ventnor beziende, er telkens een anderen kijk op krijgt, zoodat de gravure in dit nummer er dan ook slechts een onvolledig beeld