Reisherinneringen.
Door A.C.A.v.V.
I.
I. Op weg naar Wight.
Het was niet zonder eenige zenuwachtige beklemdheid, dat we op een heerlijk mooien avond van den zomer, die achter ons ligt, te Vlissingen uit den trein stapten, om met de Koningin-Regentes naar Engeland over te steken.
We hadden geen van drieën ooit een zeereis gemaakt, en het stond daarom bij ons vast, dat, welke geluksvogels we in den regel op reis ook zijn, we aan de zeeziekte niet zouden ontkomen. Vooral toen de donder begon te rollen en de bliksemschichten de lucht doorkliefden, werd het ons een beetje angstig om het hart. We gingen zelfs naar den stuurman om hem te vragen, of we zwaar weer hadden te duchten, vastbesloten om in dit geval den nacht in Vlissingen te blijven, doch deze, een oude zeerob, lachte zoo gul om onze bezorgdheid, dat wij ons er over begonnen te schamen en weldra, alsof we niets meer vreesden, het geheele schip door inspectie gingen houden. Zoo kwamen wij o.a. terecht in de slaapzaal 2e klasse voor heeren, waar eenigen al in hun kooi lagen, terwijl anderen, ook gezellig, in hetzelfde vertrek hun avondmaal zaten te gebruiken. Na deze wandeling op en onder het dek, zochten we in de eerste klasse ons eigen hutje op. Ik had er voor mijne vrouw en mij één met twee bedden, het een boven het andere, zoodat ik met een klein laddertje mijn slaapplaats had op te zoeken. De bedden - de matras was van staal - waren uitstekend en het hutje had maar één gebrek, het was wat klein. Men kon er zich nauwelijks keeren of wenden, zoodat terwijl de een zich ontkleedde, de ander zich zoolang naar het dek had te begeven. Nog was No. 2 niet in bed, of daar begon het schip de wiegelende beweging aan te nemen, die ons reeds bij voorbaat den schrik op het lijf had gejaagd. Zij deerde ons echter weinig, al ging in den beginne het slapen ook slecht, daar de bliksem voortdurend door het openstaande venster speelde. Toen we echter 's morgens te Queenboro aankwamen, scheelde het weinig, of we hadden ons nog verslapen. No. 3, die een hut voor zich alleen had gehad, bleek zelfs ternauwernood den donder gehoord te hebben.
Onze eerste bezoek gold nu de beambten der douane, die zich tegenover de toeristen bijzonder welwillend toonden, zoodat we spoedig den trein konden opzoeken, die ons tegen acht uur te Londen aan het Victoria-station afzette.
We ontbeten daar, om ons dan - het was Zondag - te haasten naar de kerk. Den weg er heen hadden we vooraf in Baedeker behoorlijk bestudeerd, zoodat we, zonder veel moeite, de Oratory-church vonden. Alleen was de H. Mis van tien uur al wat ver gevorderd. Wij moesten dus, om aan onzen kerkelijken plicht te voldoen, in de Hoogmis blijven, die eerst om elf uur begon. Tusschen beide diensten hadden we een uitmuntende gelegenheid, om op ons gemak de fraaie kerk op te nemen, die, een splendied voorbeeld van Italiaanschen stijl, de mooiste Roomsche kerk van Londen is. Van binnen vooral is zij zeer rijk. De pilaren zijn van prachtig marmer, de vloer is een meesterstuk van inlegwerk. In de kapel, aan de H. Maagd toegewijd, en waar steeds ontelbare kaarsen branden, is een heerlijk mooi altaar van kostbare Bresciaansche steenen. Ook de andere kapellen zijn met mozaïek enz. fraai versierd.
Eenig vooral zijn de in Italiaansch eikenhout gebeeldhouwde koorbanken en de altaarvloer van oud-Italiaansch marmer. Ook de twee kandelabres met zeven armen in verguld brons, die een copie zijn van de Joodsche uit de ark van Titus, verdienen de aan lacht. De voorgevel, die minder indruk maakt, werd eerst in 1897 voltooid.
Terwijl wij dit alles op ons gemak bezien, komen langzamerhand de geloovigen aan. Men kan het hun aanzien, dat het kerkgaan in hun oog een daad van beteekenis is. De dames en heeren uit den hoogeren stand hebben groot toilet gemaakt, waarmede wij nog iets anders bedoelen, dan dat zij op hun Zondags zijn. Vooral de lange slepen van de zijden japons der dames ruischen door de kerk. Allen gaan door het middelpad, waarin halverwege een suisse staat met een zilveren schaal. Vaste plaatsen schijnen er niet te zijn, en wie hem wil voorbijgaan, werpt een shilling (zestig cents) of een halve shilling op het bord. Het is veel, maar de andere plaatsen zijn geheel vrij, zoodat men ook om niet uitstekend zitten kan.
Nog een eigenaardigheid: In de kerk zijn in de ronde overal altaren, waarbij op de bidstoelen gedrukte gebeden liggen, ten gebruike van een ieder en die verschillend zijn naar de Heiligen, waaraan het altaar is toegewijd. Ook liggen bij ieder altaar kaarsen van verschillende grootte en prijs. Wie devotie heeft, om er een te ontsteken, heeft ze zelf te nemen. Niemand controleert of hij betaalt en genoeg betaalt.
Maar de tijd van rondkijken is voorbij. De plechtige H. Mis, waaronder, tusschen haakjes, uitmuntend gezongen werd, is begonnen en eindigt eerst om halféén. Het is dan meer dan tijd, om ons terug te spoeden naar het Victoria station, vanwaar de trein ons brengen gaat naar Brighton.
Brighton is Engelands grootste badplaats - de Engelschen zeggen zelfs van Europa - en