Die laatste woorden klonken wel een beetje bitter.
‘O, mevrouw!’ Het juffrouw wilde Therese maar niet over de lippen. ‘Nu kan u toch nog alles regelen?’
Zij schudde treurig het hoofd.
‘Neen, dat laat ik aan haar over. Ik weet hoe diep geworteld de vooroordeelen zijn tegen schoonmoeders. Ik zal hier niet blijven, dan als ik zie, dat ik werkelijk onmisbaar voor hem ben. Hoe hard het mij ook vallen mag, bij het eerste bewijs, dat zij mij geeft dat ik haar in den weg sta - verlaat ik dit huis.’
Zij veegde haar oogen af en Therese zag haar medelijdend aan.
‘We zijn beiden overtollig!’ dacht zij, ‘ik vind die oude vrouw zoo goed en lief. Wij moesten maar ons lot aan elkander verbinden. Die pedante, eigenwijze zoon van haar zal zijn streken nog wel eens thuis krijgen. Wat voor meisje zij is?
‘Ik zal mij in den tusschentijd dus wel redden,’ ging de oude vrouw voort, ‘met vrouw Schippers en ons dom Jaantje.’
‘O, mevrouw, maar zoolang ik hier ben, zal ik met alle plezier een handje reiken. 't Is voor mij zoo'n voldoening te weten, dat ik mij nuttig maak en niet overtollig ben - want u weet zeker, dat ik hier niet blijven mag.’
‘Ja, mijn zoon was er tegen....’ en de stem der oude vrouw klonk wat verlegen.
‘Ik ben overcompleet....’
‘Zooals ik het spoedig zijn zal,’ dacht juffrouw Van Berken nu ook op haar beurt.
‘En ik ben zoo bang, dat ik hier te lang blijf volgens den wensch van uw zoon en tegen de afspraak.... Maar ik schrijf op allerlei advertentiën en ik heb aan oude kennissen geschreven, maar er komt nog niets. Ik weet niet, hoe ik mij verstoppen en mij klein maken zal, als ik mijnheer tegenkom of hij gaat de poort uit....’
‘Dat is toch overdreven. Hij heeft nu zoo vele dingen aan zijn hoofd, dat hij niet meer aan u denkt.’
‘Dat hoop ik ook! Maar ik zou het zoo ellendig vinden, als hij me zag en dacht: Is dat schepsel er nu nog? Ik heb haar vader toch alleen gehuurd, onder voorwaarde, dat hij zijn dochter wegstopt en nooit voor den dag laat komen.’
‘Nu overdrijft u toch!’
‘'t Ergste is, dat mijn vader zelfs verlangt, dat ik maar wegga. Zijn betrekking bevalt hem zoo bijzonder goed en hij vreest niets zoo zeer, dan aanmerkingen te hooren van mijnheer - of misschien dat hij aanleiding daarin vindt, hem zijn betrekking op te zeggen.’
‘Zoo'n vaart zal het niet loopen. Ik geloof dat mijn zoon ook zeer tevreden is met uws vaders werk. - Overhaast je dus met en kijk maar goed rond, voor je een betrekking aanneemt.’
En heengaande dacht zij, hoe zij in andere omstandigheden haar zoon zou verzocht hebben, Therese als huishoudster te nemen; zij werd een dagje ouder, het viel haar steeds moeilijker met de jonge meiden om te gaan en telkens van voren af aan te beginnen haar alles te leeren. Zij had de handige Leida niet laten vertrekken, als het niet geweest was, mevrouw Vierman uit den nood te redden, toen deze plotseling door omstandigheden zonder hulp was geraakt.
Ja, 't zou een heele rust en een heel gemak zijn, zulk een handige, vlugge helpster te hebben als Therese, die haar alles uit de hand nam, die bovendien zoo vroolijk was en - zeldzame eigenschap in onze dagen - zich zoo eerbiedig en voorkomend wist te toonen tegenover menschen van leeftijd.
Als het meisje van Robert op haar geleek - dan zou zij dol gaarne haar het heele huishouden overlaten en zich stilletjes in een hoekje terugtrekken met haar rozenkrans, haar kerkboek en haar breikous, om de jaren, die haar nog overbleven, rustig door te brengen. Zij zou dan weten, dat Robert het goed had en alles in 't huishouden even precies en zuinig toeging, als toen zij nog in haar fleur was.
Werkelijk zij zag er tegen op, als de nieuwe meesteres er was, aan het hoofd van het huishouden te blijven. Man als hij was dacht Robert er niet aan, dat zij een dagje ouder werd en niet meer de flinke vrouw was van vroeger.
En dan, hoe zou die Haagsche jonge dame het vinden?
De kennismaking bleef nog steeds uit; als Robert er op aandrong, dat de dames eindelijk haar zoo vurig verlangd bezoek aan de fabriek zouden brengen, dan waren er telkens uitvluchten.
Nu eens was het te warm, dan te winderig, dan was Constance te nerveus, of had haar moeder migraine - dan had men een invitatie aangenomen bij die of die, of men zou een pic-nic houden in het naaste bosch.
Zij waren er reeds tien dagen en nog was Robert niets gevorderd; elken dag kreeg hij andere indrukken, soms was Constance stil en hangerig. Hij kon er geen woord uit krijgen - en zij had in niets plezier, kon geen grap verdragen van de jongens; dan weer was zij opgeruimd, vroolijk en vol prettige plannen, speelde met de jongens lawn tennis en crocket - of maakte fietstochtjes met hen en scheen onvermoeid als de sterkste.
‘Niets dan zenuwen,’ zuchtte haar bezorgde moeder. ‘Weet wat je doet, Robert,’ eindelijk was het vervelende, stijve, mijnheer Van Berken tusschen hen weggevallen, ‘zij is een zwak, teer vlindertje. Als men haar onzacht aanraakt, laat zij de vleugeltjes hangen.’
Robert antwoordde een beetje scherp, dat hij volstrekt niet van plan was, haar ruw aan te raken en vroeg voor de zooveelste maal, wanneer zijn moeder nu op een bezoek der hooge gasten mocht rekenen.
Weer werd er ontwijkend geantwoord tot zijn groote ergernis, toen mevrouw Vierman, die met hem te doen had en wie de logées geducht begonnen te vervelen, hem afzonderlijk nam en toen zeide:
‘Maar Van Berken, begrijp je het nou niet waar de schoen wringt? De etiquette brengt mee, dat de gasten het eerst bezocht worden door de inwoners. De dames hebben al lang een bezoek van je oude moeder verwacht en zoolang zij hier niet geweest is, zetten zij ook geen voet bij haar aan huis.’
Robert stond bedremmeld.
‘Maar weet u dat wel zeker, mevrouw?’ vroeg hij geheel uit het veld geslagen.
‘Ze redeneeren er genoeg over, als u er niet bij is.’
‘Maar hoe kunnen zij dat van moeder vergen? Zoo'n oud, eenvoudig mensch, dat nergens heen gaat en - en ik geloof zeker, dat zij op haar beurt denkt, dat ik mijn meisje aan haar zou moeten voorstellen.’
‘Dat zou ik ook denken, maar je weet: Rosalie en Constance zijn zoo fijn opgevoed,’ en zij deed met haar dikke, roode handen, alleen door een breeden, massieven trouwring versierd, de bevallige gebaren van mevrouw Manteghem na, zoodat Robert onwillekeurig lachen moest; ‘en zoo op de vormen gesteld van een gedistingeerd gezelschap, dat zij hier vooral niet zullen toegeven.’
Tot haar man zeide zij, 't eerste oogenblik dat zij alleen waren:
‘Zie zoo, Jan, ik heb 't Van Berken maar ronduit gezegd, wat van de oude juffrouw verlangd werd. Zoo kwam er geen eind aan - en wij konden het heele jaar met die twee spektakels opgescheept zitten.’
Dien avond bij het naar huis gaan vroeg Robert niet als gewoonlijk, wanneer hij nu op een bezoek van de beide dames en haar gastvrouw rekenen kon, maar wanneer of zijn moeder door haar ontvangen kon worden.
Moeder en dochter wisselden snel een blik en toen zeide mevrouw Manteghem:
‘Wel, wanneer het mevrouw Van Berken uitkomt, morgen, bij voorbeeld, als er niets anders is besloten, zou ik denken.’
Zoo werd dus afgesproken, dat den volgenden middag Robert en zijn moeder het lang verwachte bezoek zouden brengen.
Hij stapte in zijn jachtwagentje, groette de dames nog eens en reed weg.
Mevrouw en Constance zagen hem na en de eerste zeide toen:
‘Eindelijk begint hij toch te begrijpen wat zijn plicht is;’ en toen in één adem: ‘een mooi karretje, je hebt altijd zoo verlangd in eigen rijtuig te rijden, en al is je man nu geen homme du monde (man van de wereld), wie heeft er tegenwoordig eigen equipage? Ik zou zorgen een lieve victoria en een coupétje te krijgen; hij is toch rijk genoeg om het te betalen.’
‘Wat dat voor een burgermensch zal zijn, die oude vrouw van hem?’ zuchtte Constance. ‘'t Is waar, ik tref het in vele opzichten heel goed, maar och! wat zal ik veel door de vingers moeten zien en mij over veel heen moe ten zetten.’
‘Dat moet iedereen. Denk je dat mijn huwelijk louter rozengeur en maneschijn was? Maar als er geld genoeg is, dan wordt zooveel verzoet. En waarlijk, zooals hij daar op zijn jachtwagen zit, maakt Robert geen kwaad figuur.’
(Wordt vervolgd.)