De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDonna Mercedes,
| |
II.Het uur van vertrekken was geslagen. Op de binnenplaats van den burcht stond de reiskoets, die door een paar gewapende dienaren zou worden vergezeld. Hoe meer het oogenblik naderde, waarop donna Mercedes het kasteel harer vaderen voorgoed zou vaarwel zeggen, hoe meer haar hart beklemd werd door angstige voorgevoelens. Zij nam afscheid van de zalen, waarin zij als kind had gespeeld, als jonkvrouw de honneurs had waargenomen, toen heur moeder in den bloei der jaren haar was ontvallen. Zij nam afscheid van de bedienden, die allen het heengaan van een zoo goede meesteres betreurden, vooral Joaquina, voor wie donna Mercedes meer een zuster dan een gebiedster was geweest. ‘Bid Onze Lieve Vrouw,’ zei de jonkvrouw tot Joaquina, ‘opdat Zij alle onheil van mij en Diego afwende. Ik heb de belofte gedaan, een bedevaart te ondernemen naar haar heiligdom te Segovia, indien Zij Diego en mij hedenavond veilig op ons landgoed doet aankomen.’ ‘De Madonna zal u helpen, donna Mercedes,’ zei Joaquina met vuur, ‘en wij allen op het kasteel zullen dezen middag een rozenkrans te harer eer bidden voor uw behouden aankomst. Maar u hoeft immers geen vrees te koesteren. Uw heer vader en don Manuel zijn beiden dappere ridders, en de dienstlieden, die u vergezellen, zullen, als het noodig is, tot den laatsten druppel bloed voor u vergieten.’ Nogmaals drukte de jonkvrouw haar kamenier de hand. ‘Ik moet gaan, mijn heer vader wenkt mij. Vaarwel, Joaquina, bid voor mij.’ ‘Goede reis, donna Mercedes, wij zullen allen voor u bidden.’ De graaf en zijn dochter en don Manuel namen in de reiskoets plaats, die door vier gewapenden werd geëscorteerd. Onder de heilwenschen van al de bewoners van den burcht zette de kleine stoet zich in beweging. De jonkvrouw was blij, dat in de eerste | |
[pagina 231]
| |
oogenblikken noch haar vader, noch de ridder het woord tot haar richtten, want het afscheid van het vaderlijk kasteel, van de getrouwen, onder wier zorg zij was opgegroeid, had haar meer aangegrepen dan zij vermoed had. Daarbij kwam de vrees voor de toekomst. Wel had zij zich kloek gehouden in het bijzijn der beide ridders, maar haar arm jonkvrouwelijk hart popelde van angst. Hoe eenzaam zou het zijn, als haar Diego voor zijn koning ten strijde was getogen, wie weet voor hoe lang! Zou ze hem wel weerzien? Diego kende geen vrees en geen gevaar. Roekeloos zou hij zich in het dichtste strijdgewoel wagen. Maar ze zou hem laten beloven, dat hij zich ter liefde van haar niet noodeloos in gevaar zou begeven.... En dan don Sancho, wiens beeld telkens voor haar geest oprees? Zou hij niet van Diego's afwezigheid gebruik maken?.... Hij had gezworen, dat hij zich zou wreken, en hij zou dien eed houden. Stil vouwde daarna Mercedes de handen in een smeeking tot de H. Maagd en prevelde een innig gebed. De beide ridders waren in een druk gesprek gewikkeld over het goudland Peru, door een handvol avonturiers veroverd en waaromtrent de fabelachtigste geruchten in omloop waren. Een groot gedeelte van den weg was reeds afgelegd, en de kleine stoet bevond zich in de Castiliaansche hoogvlakte, waar de eentonige hoefslag der paarden over den harden grond luide echo's wekte. Maar was het niet, of men achter de bergen ook hoefgetrappel hoorde? Graaf Gomez schoof even het zware voorhangsel der koets ter zijde, luisterde scherp en spiedde met zijn adelaarsoogen in het rond. Maar hij hoorde of zag niets, en gerustgesteld schoof hij het voorhangsel weer dicht. ‘Wij naderen het doel onzer reis,’ zei hij tegen donna Mercedes, die angstig de bewegingen haars vaders gevolgd had. ‘Over een uur zijn wij op ons landgoed. Maar, wat ziet ge bleek, kind?’ vervolgde hij met vaderlijke bezorgdheid. ‘Voelt ge u niet wel?’ Mercedes wilde antwoorden, toen eensklaps geweerschoten weerklonken en een verward geschreeuw de stilte verbrak. Allen sprongen op. Graaf Gomez en don Manuel trokken hun zwaard, Mercedes wrong radeloos de handen. De koets stond stil: het eene paard was door een kogel getroffen, het andere steigerde woest, verschrikt door de kogels, die om zijn ooren floten. ‘Verraad!’ bulderde graaf Gomez, met uitgetogen zwaard uit de koets springend, welk voorbeeld door don Manuel gevolgd werd. ‘Aan mij, mannen, verdedigt donna Mercedes tegen dien ellendeling!’ Met de punt van zijn degen wees hij naar don Sancho, die, door een schaar woeste gezellen omringd, onstuimig op de koets aandrong. De strijd was ongelijk: van graaf Gomez' getrouwen, niets kwaads vermoedend verrast, waren er aanstonds drie buiten gevecht gesteld. De overigen, den noodlottigen afloop voorziende, besloten toch hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen en plaatsten zich naast de beide ridders voor de koets, waarin donna Mercedes, tot den dood toe beangst, den strijd volgde. Zij hoorde het geklikklik der wapenen, den doffen plof van menschelijke lichamen, de smartkreten der gewonden, het woeste geschreeuw van Sancho's rotgezellen. Het beslissend oogenblik naderde. Machteloos moest zij het aanzien, hoe haars vaders mannen in een machteloozen strijd hun bloed offerden, zwijgend hun plicht doende tot het uiterste. Ook haar vader en don Manuel zouden vallen, en dan zou zij weerloos zijn overgeleverd aan den onriddelijken Sancho. Zij bad tot God om een wonder, zij smeekte Hem den gruwel te beletten. Maar daar zag zij, hoe een geweldige slag van Sancho's zwaard don Manuel den schedel kliefde. Zij zag hem neervallen, terwijl een breede bloedstraal spoot uit een gapende wonde aan het hoofd. Zij zag nog alleen haar vader den ongelijken strijd voortzetten, en toen zag zij niets meer. Ruwe handen grepen haar vast en sleurden haar uit de koets. ‘God! God! Heilige Maagd, help mij!’ stamelde zij en viel toen in zwijm. ‘Graaf Gomez, geef mij uw dochter, anders zijt gij een man des doods!’ bulderde don Sancho. De graaf antwoordde niet; als een eik stond hij pal en weerde de degenstooten van zijn tegenpartij af, maar zijn arm werd vermoeid en hij voelde, dat hij den kamp niet lang meer zou kunnen volhouden. Zijn dochter in de macht van dien ellendeling; hij zelf, die op het slagveld onder de vanen zijns konings met roem had gestreden, zonder eer vallen in een strijd met verraderlijke struikroovers; - deze gedachten prikkelden hem tot wanhopige tegenweer. Doch zijn slagen werden minder zeker, zijn vermoeide vuist kon ternauwernood meer het wapen hanteeren. Sancho hief zijn degen op, om den graaf den doodelijken stoot toe te brengen: één seconde nog en graaf Gomez zou het lot deelen van don Manuel, die zielloos voor Sancho's voeten lag uitgestrekt. Wat deed dezen plotseling den reeds opgeheven degen strijken? Thans voor het eerst beschouwde hij de gelaatstrekken van den gevallene en bemerkte tot zijn groote verbazing, dat deze niet don Diego, maar diens broeder Manuel was. Zijn gehate mededinger was dus niet dood, hij leefde en zou zeker wraak nemen over de ontvoering van zijn bruid en den moord op zijn broeder. Don Sancho sidderde even bij dit denkbeeld, maar haastig verbande hij het uit zijn geest. Er diende snel gehandeld te worden: Diego, wiens afwezigheid hij niet kon verklaren, moest eens tot ontzet komen opdagen. ‘Stoot hem neer!’ bulderde hij zijn mannen toe, zelf zijn degen op de onbeschutte borst des graven richtend.
(Slot volgt.) |
|