Plicht het hoogst.
Door
J. Vesters Jr.
IV.
Twee jonge dames wandelden gearmd door een mooie, rechte laan van linden, zwijgend luisterend naar het verrukkelijk concert, dat de vogelen in Gods vrije natuur gratis geven.
‘Clara,’ verbrak Truus Wichers eindelijk de stilte, ‘zouden we op gindsche bank niet wat uitrusten? Ik ben nog moe van gisteren.’
Clara stemde daarin toe en eenige oogen- blikken daarna zaten de beide vriendinnen op de rustieke bank onder de schaduw van een breedgetakten lindeboom.
‘Het was een heerlijke dag gisteren,’ hernam Truus, ‘en wij hebben ons allen kostelijk geamuseerd, waartoe de tegenwoordigheid van meneer Van Buren veel heeft bijgedragen. Het is bepaald een goede gedachte van uw mama geweest, hem ook te inviteeren.’
‘Dat kwam toch heel toevallig,’ antwoordde Clara zoo onverschillig mogelijk. ‘Wij ontmoetten hem de vorige week bij Van Bom bij gelegenheid van mevrouws verjaardag....’
‘Ja, daar heb ik het een en ander van gehoord,’ viel Truus haar met een schalk lachje in de rede.
Clara kleurde.
‘Je hoeft niet te kleuren, Clara, iedereen weet immers, dat hij een oogje op je heeft, en iedereen zegt ook, dat je samen een mooi paartje zou zijn.’
Clara zag wel in, dat ontkennen en protesteeren niets zou baten. Ze zou bovendien in strijd komen met haar eigen hart. Daarom vergenoegde zij er zich mee, te zeggen: ‘Och, de menschen praten zoo gauw, Truus.’
‘Daar heb je gelijk in, Clara, maar ditmaal geloof ik toch wel, dat ze het bij het rechte eind hebben. Ik voor mij moet rechtuit zeggen, dat die mijnheer Van Buren mij veel is meegevallen. Toen ik hoorde, dat hij ingenieur was, dacht ik, dat hij een heele droge, geleerde meneer zou zijn, en van al de jongelui heeft niemand ons zoo aangenaam beziggehouden als hij. Ik geloof, dat die meneer Van Dieren daar braaf het land over had. Maar van Van Dieren gesproken, wat had die met Van Buren? Ik was net even weg geweest, en toen ik weer bij het gezelschap kwam, dacht me zoo, dat ze samen een woordenwisseling gehad hadden.’
‘Dat zal ik je eens vertellen,’ zei Clara. ‘Van Dieren was gepiqueerd, dat Van Buren ongemerkt de leiding van ons gezelschap op zich had genomen. Daar was volstrekt geen opzet bij in het spel, maar terwijl Van Dieren niets dan flauwe praatjes wist te verkoopen, bedacht Van Buren telkens iets aardigs om ons bezig te houden.’
‘Ja, die Van Dieren is een saai heer,’ beaamde Truus, ‘die over niets anders weet te praten dan over zeilen en roeien en visschen, net alsof de heele wereld daar alleen liefhebberij in heeft.’
‘Op een gegeven oogenblik,’ vervolgde Clara, ‘vroeg Van Dieren aan Van Buren, of de ingenieurs behalve hun vast inkomen ook niet nog een mooie bijverdienste maakten. - Niemand van ons begreep in het eerst wat hij daarmee bedoelde, en Van Buren, aan wien de vraag gericht was, vroeg nadere opheldering. - “Wel,” zei Van Dieren, “ik bedoel, of den ingenieurs niet af en toe wat in de hand gestopt wordt, om een oogje dicht te knijpen bij leveranties en aanbestedingen. Ik heb daar sterke staaltjes van gehoord,” voegde hij er bij, den kring rondziende, blijkbaar in de verwachting, dat zijn woorden wel instemming zouden vinden.’
‘Hoe brutaal!’ riep Truus uit. ‘En hebben de andere heeren niet geprotesteerd?’
‘Allemaal,’ antwoordde Clara, ‘en dat deed mij zooveel genoegen. De ingenieur was kwaad - en wie zou dat niet bij zoo'n beleediging? - maar hij bleef kalm en zei: ‘Als u daar zulke sterke staaltjes van gehoord hebt, meneer, hoeft u mij niet naar den bekenden weg te vragen. Maar laat mij u zeggen, dat een eerlijk ingenieur - en u zal mij wel toegeven, dat er die ook zijn, meer dan u blijkbaar vermoedt - niets hoogers kent dan zijn plicht, en dat al het geld van de wereld niet in staat zou zijn, hem ook maar een duimbreed van zijn plicht te doen afwijken.’
‘Dat was flink gesproken,’ zei Truus. ‘En Van Dieren keek zeker wel zuinig?’
‘Hij brabbelde een verontschuldiging: hij had in de verste verte geen toespeling bedoeld, hij had alleen willen zeggen, dat er wel eens ingenieurs waren, die het zoo heel nauw niet namen, en dergelijke praatjes meer. Naar ik hoor, heeft meneer Bos hem later nog eens geducht onder handen genomen.’
‘Hoor eens, Clara,’ zei Truus. ‘Als je beste vriendin moet ik je toch eens wat vragen, en daar moet je me even oprecht op antwoorden. Kan de oorzaak van Van Dieren's hatelijkheid niet hierin zitten, dat hij vues op je had en nu wel begrijpt, dat zijn kans voorgoed verkeken is?’
‘Maar ik heb Van Dieren toch nooit ook maar in het minst laten blijken, dat ik iets om hem gaf.’
‘Dat zal wel zijn,’ hernam Truus lachend. ‘Maar toch geloof ik, dat bij hem jaloezie in het spel is.’
‘Maar ik heb Van Buren behandeld zooals ieder ander,’ antwoordde Clara, ‘ik ben me niet bewust onderscheid te hebben gemaakt, en ik zou dat ook niet hebben willen doen.’
‘Doch dat neemt niet weg, Clara, dat iedereen begreep, dat jij en Van Buren bij elkaar hoordet, en dat dit ook Van Dieren niet ontgaan kan zijn. Maar laten wij over dien ongelikten beer niet meer spreken, die van afgunst zal bersten, als hij verneemt, dat jij met den ingenieur verloofd zijt.’
‘Wat ben je voortvarend, Truus,’ zei Clara lachend, voor wie evenwel dit vooruitzicht niets onaangenaams had. ‘Zóó ver zijn wij nog niet.’
‘Dat is waar, maar ik denk, dat wij daarop niet heel lang meer zullen hoeven te wachten.’
Terwijl de beide jonge meisjes zoo vertrouwelijk keuvelden, voerden mijnheer en mevrouw Verstraaten een gesprek over hetzelfde onderwerp, waarbij zij tot dezelfde conclusie kwamen als Truus. Ware hun evenwel het gebeurde tusschen Van Dieren en den ingenieur bekend geweest, dan zouden de aannemer en zijn vrouw vermoedelijk niet zoo optimistisch geoordeeld hebben als zij thans deden.
‘Alles gaat naar wensch,’ zei Verstraaten. ‘De jonge ingenieur was zeer dankbaar voor onze uitnoodiging, natuurlijk alleen om Clara, en ik mag er dus op rekenen, dat hij niet zal vergeten, dat de aannemer der brug Clara's vader is. Wat komt het er eigenlijk ook op aan, of je bij voorbeeld een mindere qualiteit ijzer neemt dan in het bestek is voorgeschreven: de brug zal het evengoed houden. En hoe dikwijls gebeurt het niet, dat den opzichter een paar briefjes in de hand worden gestopt, waarvoor hij dan graag allebei zijn oogen in plaats van één toeknijpt. Van Buren nu krijgt niet een paar briefjes, maar Clara, wat een veel hoogere prijs is.’
Verstraaten had er geen vermoeden van, dat hij hier dezelfde theorie verkondigde als die van Van Dieren, waartegen de ingenieur met zooveel kracht was opgekomen.
Ook mevrouw zag daar eigenlijk niets verkeerds in, integendeel, zij vond het heel natuurlijk, dat Van Buren, ten einde Clara te verkrijgen, wat door de vingers zag. Daar hoefde immers niemand iets van te weten, en wat niet ruchtbaar werd, wat geen schandaal verwekte, was in haar oog geen kwaad. Dit was de moraal van mevrouw Verstraaten, die een mésalliance verschrikkelijk zou gevonden hebben, om het te besterven, maar een diefstal, die bedekt bleef, volkomen geoorloofd achtte.
Hoeveel mevrouw Verstraaten's zijn er niet in onze dagen!
‘Mevrouw Van Bom schijnt zich nogal voor den ingenieur te interesseeren,’ merkte mevrouw op. ‘Gisteren zei ze tegen me, op het gezelschap jongelui wijzende: Meneer Van Buren en Clara zouden een aardig paartje zijn.’
‘Ja, dat zouden ze,’ beaamde de aannemer. ‘De ingenieur is een onder alle opzichten geschikte jongen, die zich heel goed weet voor te doen.’
‘Hij is ook van goede familie, naar ik van mevrouw Van Bom gehoord heb,’ hernam mevrouw, die thans betere informaties dan vroeger scheen gekregen te hebben. ‘Onder alle opzichten schijnt hij een zeer goede partij voor Clara te zijn, en al heb ik natuurlijk daarover nog niet met haar gesproken, toch ben ik er zeker van, dat hij haar ver van onverschillig is.’
De persoon, over wien dit gesprek liep, zat op zijn kamer rustig te werken, nog ijveriger dan anders, nu hij zekerheid meende te hebben, dat de vroeger voor een droom gehouden wensch thans voor verwezenlijking vatbaar was. Hij verdacht er de goede mevrouw Van Bom, die hem altijd geprotegeerd had, van, da: zij ook in deze zaak als zijn goede engel was werkzaam geweest. Toen hij gisterenavond naar huis ging, had ze hem even op den schouder getikt en hem in het oor gefluisterd: ‘Ik feliciteer je, Ed, je zaak staat prachtig, hoor. Ik kan aan mevrouw Verstraaten wel merken, dat ze je goed genegen is.’ Toen hij haar hierop vragend aankeek, had zij even geglimlacht, ondeugend den vinger opgestoken en gezegd: ‘Hou je maar niet zoo onnoozel, Ed, ik begreep heel goed, waarom je me persoonlijk kwam feliciteeren.’
Hij had willen protesteeren, maar zij sneed hem daartoe den pas af door glimlachend te zeggen: ‘Ik heb het je niets kwalijk genomen, hoor; ik hoop nu maar, dat je den volgenden keer samen komt. Adieu, Ed, nogmaals gefeliciteerd.’
De ingenieur legde even de pen neer en keek voor zich uit. Hoe hoopvol lachte de toekomst hem tegen, hoe opgewekt zag alles om hem heen er uit, nu in zijn hart de nachtegaal van het geluk sloeg. Hij dacht weer aan dien genoeglijken dag van gisteren, die hem gelegenheid had gegeven, Clara beter te leeren kennen en te waardeeren. Even rees het incident met Van Dieren voor hem op als een onaangename herinnering, maar verbonden met een aangename gewaarwording, daar hij wel bemerkt had, hoe verontwaardigd Clara was geweest over die onbeschofte toespeling en hoe zij hem goedkeurend had toegeknikt, toen hij die waardig, maar beslist had beantwoord.
Evenals Truus Wichers had ook de ingenieur later aan jaloezie gedacht, maar van dien kant kon hij gerust zijn: Van Dieren was geen man, die op Clara indruk kon maken.
‘Juffrouw,’ zei Antje tegen de hospita van deningenieur, ‘ik geloof dat meneer Van Buren aan trouwen gaat denken.’
‘Dat is een zaak, die ons niet aangaat,’ antwoordde de juffrouw bits.
Antje droop af, bij zich zelf mompelend: ‘Dat komt omdat ze haar kostganger kwijt raakt. Nu, ik mag lijden, dat hij even gelukkig mag worden als ik met mijn Frans.’