[Nummer 27]
Het verzoekschrift.
Den nobele, rijke kleurencompositie is het doek, waarvan het bescheiden zwart en wit der reproductie ons een denkbeeld te geven tracht; forsch en breed van behandeling, eenvoudig, sober en voornaam van opvatting: krachtig, echt Hollandsch, eerlijk kunstwerk. Jossélin de Jong schildert bij voorkeur kloeke, massieve mannekoppen als die van den rechter en den monnik op onze gravure, flink doorwerkt en meesterlijk vast van teekening. Ziet eens de beide mannefiguren, die koppen vol expressie, vol karakter: de stroeve, stugge ernst van den man der wereldsche gerechtigheid, verhard in zijn ambt van gedurig vonnisvellen, wiens gemoed onvermurwbaar is en ongevoelig voor vrouwetranen, en daarnaast het ernstige, van veel levenswijsheid getuigende gelaat van den monnik, die beseft het gewicht van het oogenblik, nu één enkel woord van den gestrenge beslissen zal over leven of dood van den boosdoener. De scherpzinnige kloosterling weet wel, dat iedere poging om mededoogen met den veroordeelde, deernis met de diepbedroefde vrouw op te wekken in het hart van den rechter vruchteloos zou zijn - en tòch wil hij trachten een menschenleven te redden. Meelezend het smeekschrift, dat de ongelukkige echtgenoote zoo pas heeft overhandigd, wordt zijn ziel meer en meer bewogen van oprecht, christelijk medelijden. Al zijn vindingrijke welsprekendheid zal hij aanwenden om den magistraat te overtuigen, dat de schuld van den veroordeelde toch niet zóó zwaar is, om alleen op het schavot te kunnen worden geboet; met den meesten nadruk zal hij wijzen op wat tot verzachting der harde straf zou kunnen leiden; zijn geestelijk gezag zal hij laten gelden om aan te manen tot voorzichtigheid in het vonnisvellen; zoo, pleitende voor het lijfsbehoud van den schuldige, vervult hij zijn edelen plicht als dienaar eener Kerk, die den dood des zondaars niet wil, maar wèl, dat hij leve en zich bekeere.
het verzoekschrift, naar de schilderij van josselin de jong.
Naast deze twee kracht-typen in hun entourage van deftige folianten en geschriften de zachte vrouwefiguur met het lijdensbleek gelaat en de angstig gevouwen handen; treffende tegenstelling van kracht en zwakheid, van macht en deemoedige hulpeloosheid! Die droeve oogen hebben zoo veel en zoo bitter geweend; doch nu bedwingt de arme, van smart schier gebrokene haar tranen, om den gevreesden rechter niet te ontstemmen door de uiting van haar leed; maar de pijnlijke trek om haar mond, de fijne handen, die krampachtig den zakdoek ineenwringen, heel haar droef, verslagen wezen is een stille, vurige smeeking om het dierbare leven van den schuldigen echtgenoot.
Meesterlijk is de schilder er in geslaagd, het karakter zijner sujetten tot zijn recht te doen