[Nummer 25]
Jan Lutma, naar de ets van Rembrandt.
Een forsche, echt zeventiend' eeuwsch Hollandsche figuur, die den grooten Rembrandt tot model diende voor zijn ets: een figuur uit het volle, vol-krachtige, rijk-levende menschenleven der gouden eeuw; een oud man, maar één, in wien de ouderdom niet heeft kunnen uitdooven de sterke liefde tot het leven, dat hem ongetwijfeld wèl zijn deel van leed en kommer, maar toch ook gebracht heeft geluk en voorspoed, stoffelijke welvaart en bovenal de jarenlange vreugde van een werk, dat hij met heel zijn ziel lief had. Deze grijze kunstenaar blikt terug op het leven, dat achter hem ligt - hij was twee en zeventig jaar, toen Rembrandt in 1656 zijn portret etste - met zelfvoldane tevredenheid. Niet het verfijnd-vrome geestesleven der middeleeuwers spreekt uit de persoonlijkheid van dezen Hollander, maar de gemoedelijke, wèlvoldane behaaglijkheid van den man in goeden doen, die op gepaste wijze het goede der aarde weet te genieten.
Doch dit alles wordt verlouterd door het karakteristieke van zijn kop, blank uitkomend tegen het diep donker van gewaad en stoel, door de intelligentie van zijn uiterlijk; de gulle glimlach, die om zijn lippen speelt, de schalksche flikkering zijner oogen: de oogen van een artist, die genieten van vorm en kleur der mooie dingen, gemaakt door zijn handen uit goud en zilver en velerlei metaal. Want Jan Lutma, een Groninger van geboorte, was te Amsterdam vermaard als goudsmid en beeldsnijder. Zijn vazen, schotels, bekers, waarvan menig exemplaar bewaard gebleven is, munten uit door breedheid en forschheid van behandeling, die dikwijls tot het te zware overhelt, door pracht en rijkdom van uitvoering, waardoor ze zeer in den smaak vielen. Men vond ze dan ook in de woningen der patriciërs, als kostbare eigendommen der gilden en als prijzen bij schutterswedstrijden. Lutma's zoon was eveneens kunstenaar: een zeer verdienstelijk graveur.
Rembrandt gevoelde zich zeer aangetrokken tot deze artistenfamilie, in smaak en neigingen hem zoo sympathiek; geen wonder, dat zijn vriend Lutma hem een welkom model was.
Bij Rembrandt waren figuur en entourage één: hij rukte zijn sujet niet weg uit het milieu, waarmee het was samengegroeid, om het plomp verloren neer te zetten in vreemde omgeving: hij schilderde zijn modellen, zooals ze waren in hun dagelijksch doen, omringd van de dingen, waarmee ze in beroep, bediening enz. gewoon waren om te gaan. Zoo zit Lutma aan een tafel, waarop verschillende voorwerpen liggen, betrekking hebbende op zijn kunstvak: een zilveren schotel, een doos, waarin kunstig gesneden stempels bewaard werden, en een houten hamer; in zijn rechterhand houdt hij een metalen beeldje. Hij draagt een calotje op het hoofd, en een lang, wijd overkleed geeft aan zijn eenvoudig uiterlijk zekere deftige voornaamheid.
jan lutma, naar een ets van rembrandt.
Op de oorspronkelijke ets bevindt zich achter de figuur een raam; een stil gehouden achtergrond, zooals op onze gravure, doet ze echter rustiger naar voren komen.
M.V.