De barmhartige Samaritaan voor de herberg. -
Ieder kent de treffende gelijkenis van den Samaritaan, welke ons in het Evangelie van den H. Lucas op den twaalfden Zondag na Pinksteren wordt voorgehouden.
De aanleiding tot het voorstellen van deze gelijkenis werd gegeven door een wetgeleerde, die Jesus de vraag stelde: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te bezitten?’ Bij het stellen dezer vraag had de wetgeleerde een booze bedoeling: hij hoopte, dat Jesus' antwoord iets zou bevatten, wat hem stof tot tegenspraak zou geven. Jesus, die zijn verkeerde gezindheid kende, gaf geen antwoord, maar vroeg op zijn beurt: ‘Wat staat er in de Wet geschreven? Hoe leest gij?’ De wetgeleerde hernam: ‘Gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uwe ziel en uit al uwe krachten en uit geheel uw verstand, en uwen naaste als u zelven.’ - ‘Gij hebt goed geantwoord,’ zei Jesus, ‘doe dit en gij zult leven.’
Toen nu de wetgeleerde opnieuw vroeg: ‘En wie is mijn naaste?’ stelde Jesus, om te leeren hoe het gebod der naastenliefde moet worden verstaan, deze gelijkenis voor:
‘Zeker mensch ging van Jerusalem naar Jericho en viel in handen van roovers, die hem uitschudden en wonden toebrachten en heengingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen. Het gebeurde nu, dat een priester denzelfden weg afkwam en, hem gezien hebbende, voorbijging. Ook een leviet, toen hij nabij de plaats was en hem zag, ging eveneens voorbij. Doch zeker reizend Samaritaan kwam nabij hem, en hem ziende werd hij door medelijden bewogen. En toetredend, verbond hij zijn wonden, goot er olie en wijn in, legde hem op zijn lastdier, voerde hem naar een herberg en droeg zorg voor hem. En des anderen daags nam hij twee tienlingen en gaf ze den waard, zeggende: ‘Zorg voor hem, en wat gij verder moogt ten koste leggen, zal ik u bij mijn wederkomst teruggeven.’
Hoe schitterend komt in deze gelijkenis de naastenliefde van den Samaritaan, die door de Joden gehaat werd en door den wetgeleerde stellig niet als zijn naaste zou erkend zijn, uit door de tegenstelling met den meedoogenloozen priester en den hardvochtigen leviet!
De gravure in dit nummer, naar de schilderij van B. Plockhorst, stelt het oogenblik voor, waarop de barmhartige Samaritaan den gewonden Jood behoedzaam van zijn ezel tilt, om hem de herberg binnen te dragen.
Op twee en een half uur afstands van Jerusalem vindt men een herberg, die, ter gedachtenis aan den Samaritaan der gelijkenis, den naam van Khan des Samaritaans draagt.