De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
te kijken, toen daar in plaats van de verwachte zwembroek en handdoek een rolletje splinternieuw gordijnengoed uit te voorschijn kwam! Van schrik liet hij het in 't nat vallen en mompelde beteuterd: ‘Enfin, dat zal wel eens meer gebeurd zijn.’ Maar uit die philosophische overpeinzing werd hij ineens opgewekt door een schaterlach van zijn vriend Schram, die op zijn beurt zijn pakje had opengemaakt. ‘Zoo iets is me nog nooit overkomen, zoo oud als ik ben,’ dus proestte hij het uit. ‘Daar heeft Stoffel me in plaats van mijn badgoed het cadeau voor zijn aanstaande meegegeven. Er mankeert nog maar aan, dat hij haar nu plechtig mijn badrommeltje overhandigt. Stel je voor, wat voor oogen ze op zou zetten!’
moedersmart, naar de schilderij van s. probst.
‘Nou ja, dat zal ook al eens meer gebeurd wezen,’ merkte Bikkers met zijn onverstoorbare philosophie op, maar was toch heimelijk blij, dat hij een lotgenoot in het ongeluk had. ‘Ik schijn ook het rechte niet getroffen te hebben,’ voegde hij er bij, den heer Schram tot diens groote vroolijkheid het jammerlijk verdronken gordijnengoed toonende. ‘Daar zal ik nog wat over moeten hooren.’ | |
[pagina 165]
| |
Gelukkig kon de badmeester de heeren aan het noodige helpen, zoodat ze ten minste geen vergeefschen tocht gemaakt hadden en het genoegen van het rivierbad niet behoefden te missen. Maar na afloop daarvan wilde Schram toch onmiddellijk rechtsomkeert maken. ‘Wie weet, hoe ze thuis hun kop gek zoeken naar dat moois,’ zei hij. ‘Stoffel zal leelijk in draf zitten, als hij zijn cadeau mist. Het best zal wezen, dat ik maar onmiddellijk naar huis ga. Je gaat toch zeker mee, Bikkers?’ ‘Ik dank je hartelijk,’ zei deze. ‘Ik zal er toch nog genoeg van langs krijgen als ik thuis kom. Ik wacht liever tot de bui een beetje over is.’ ‘Nou weet je wat, 't is toch eigenlijk veel te mooi weer om zoo gauw naar huis te gaan. We kunnen van den winter nog genoeg achter de horretjes zitten koekeloeren.’ ‘Wel ja, laten we nog een uurtje langs het water opwandelen. Ik heb expres een broodje bij me gestoken voor de flauwigheid.’ ‘Ik ook,’ zei Schram, ‘dat zal strakjes wel smaken.’ En inderdaad, eer de vrienden een half uurtje al pratende voortgewandeld waren, begon den ouden heer Bikkers de maag al te jeuken. Ze hadden het erg druk over de politiek, en zoo was het niet te verwonderen, dat hij, onder het praten zijn broodje voor den dag halend en uit het papier loswikkelend, bij vergissing, in plaats van de ineengefrommelde krant het gesmeerde melkkadetje met kaas in het water smeet.
in de alpenweide, naar de schilderij van otto gebler.
Hij merkte het ongeluk pas, toen hij de prop papier in den mond wou steken om er smakelijk in te bijten. ‘Ajai,’ zei hij, een vies gezicht trekkende. ‘Nou dat zal ook al eens meer gebeurd zijn,’ troostte hem zijn vriend Schram, ‘maar waar heb je je broodje gelaten?’ ‘Daar drijft het net den hoek om,’ hernam de ongelukkige, met weemoedigen blik de kos- | |
[pagina 166]
| |
telijke versnapering, die nu voor de vischjes was, naoogende. Als een trouw vriend in vreugde en leed deelde de heer Schram zijn eigen proviand met zijn zwaarbeproefden tochtgenoot, en daar de heeren welgemoed nog een eindje opwandelden, vonden ze spoedig gelegenheid in een boerenherberg de geleden schade in te halen. Maar het is te begrijpen, dat er van het vroeg naar huis gaan zoodoende weinig kwam. Dat was maar goed ook, althans voor den heer Bikkers, die het thuis zeker hard te verantwoorden zou gehad hebben. Zijn jarige dochter Netje was ten minste allesbehalve welgemutst. Vol prettige vooruitzichten van de aangename verrassingen, die de dag haar brengen zou, was zij naar het manufacturenmagazijn geijld om ingevolge den moederlijken raad het gordijnengoed te ruilen. ‘Ik wou graag een voller patroon zien; mama vindt dat dit niet genoeg dekt,’ zei ze tot den ellejonker achter de toonbank, hem het pakje overreikend, en maakte onder de hand een praatje met een paar andere jonge dames, die toevallig ook in den winkel waren, kennisjes, die haar met haar verjaardag en den nog gewichtiger dag, die in aantocht was, feliciteerden. ‘Dat wil ik wel gelooven, juffrouw, dat dit patroon niet genoeg dekt,’ klonk opeens de stem van den bediende achter de toonbank. Allen wendden zich om en aanschouwden tot haar groote verbazing de zwembroek van den heer Bikkers, die de bediende met beide handen wijd uitgespreid hield. Hij beet zich op de lippen om niet in een schaterlach uit te barsten, maar de jongere bedienden proestten het uit onder de toonbank; de dames gichelden achter haar zakdoek en juffrouw Netje was op het punt een appelflauwte te krijgen. ‘Da's toch verschrikkelijk,’ jammerde zij, ‘die ongelukkige distractie van pa brengt ons door de heele stad in opspraak.’ ‘Och kom, juffrouw, trek u dat zoo niet aan; zoo iets zal toch wel eens meer gebeurd zijn,’ dus stelde de bediende haar gerust. ‘U is hier immers bekend, en wij weten allemaal, dat uw papa een beetje aan distractie lijdt. U kan er op rekenen, dat het geval hier onder ons zal blijven; de jonge dames zullen ook wel zoo goed zijn er over te zwijgen.’ ‘Natuurlijk, natuurlijk, geen kwestie van,’ betuigden allen met het welmeenendste en oprechtste gezicht van de wereld, schoon ze zich inwendig natuurlijk al verkneukelden over de pret, die ze van het praatje beleven konden. Juffrouw Netje scheen wel bij ondervinding te weten, in hoeverre zij op al die vriendelijke verzekeringen staat kon maken; want half met tranen in de oogen moffelde zij haar pakje gauw weg en maar met moeite kon de bediende haar bewegen, nog naar ander gordijnengoed te kijken. Haar morgenwandeling was in eens bedorven, en half schreiend van ergernis kwam ze bij haar moeder troost zoeken. ‘Verbeeld je nu toch ma, daar heeft pa in plaats van zijn badgoed het gordijnengoed meegenomen, en nu sta ik daar met het rommeltje voor gek in den winkel. De menschen gierden het uit, en ik dacht, dat ik door den grond heenging van schaamte.’ ‘Kom kind, maak daar zoo'n drukte niet over; laat de menschen in vredesnaam ook eens plezier hebben. Dat zal natuurlijk weer heel wat praatjes geven, maar dat is nu eenmaal niet anders. Kijk liever eens wat mijnheer Schram voor je heeft laten brengen. Er is een pakje gekomen met een besteller; de complimenten van mijnheer Schram en hij zou later in persoon komen; er was iets tusschengekomen....’ ‘Wat zou daar nu weer tusschengekomen zijn,’ zuchtte Netje vol bange voorgevoelens en met sidderende handen maakte zij het touwtje om het pakje los. ‘Och, dat kan je niet weten,’ dus stelde de moeder haar gerust, ‘misschien een kleinigheid; de kleermaker kan hem wel teleurgesteld hebben, zoo iets kan allicht gebeuren.’ Netje had ondertusschen in haar ongeduld het touwtje al doorgesneden en wikkelde nu zorgvuldig het eene papier na het andere af. ‘Nou, dat is sekuur ingepakt,’ merkte haar moeder op, die het werk met gespannen aandacht gadesloeg, tot ten slotte de handdoek en zwembroek van den ouden heer Schram voor den dag kwamen. Moeder en dochter stonden als de vrouw van Loth in zoutpilaren veranderd bij deze nieuwe verrassing, maar Netje barstte toch eindelijk in tranen los. ‘Zie je nu wel, moeder,’ snikte ze, ‘'t is net zooals ik altijd gezeid heb. Schram is precies als papa, en u hebt hem mij maar altijd aangepraat. Nu zal u toch zelf wel moeten erkennen, dat ik altijd gelijk heb gehad. Waar moet dat naar toe! Met zoo'n ongeluk het leven in te gaan!’ Juffrouw Bikkers was inmiddels ook van den eersten schrik bekomen, en daar ze voor het oogenblik geen anderen uitweg wist, liep ze maar gauw naar de keuken, waar ze met haar potten en pannen zooveel spektakel maakte, dat Netje van armoe haar jammerklachten maar voor zich moest houden. Toen echter haar vader thuis kwam, dreigde de bom weer los te barsten, en de stumper zou stellig van twee kanten de volle laag gekregen hebben, als er net op dat oogenblik niet aan de deur geklopt was. Het was de heer Schram Junior, die zijn aanstaande als een reddende engel verscheen. Die verschijning gaf in eens groote verandering van tooneel: de gezichten waren als bij tooverslag opgeklaard. ‘Goeien morgen, goeien morgen dames, dag mijnheer Bikkers,’ begon Stoffel, met veel buigingen en strijkages de kamer binnentredend. ‘Ik hoop, dat ik niet ongelegen kom.’ ‘Volstrekt niet, mijnheer Schram, kom binnen, neem u plaats. Vader,’ zei juffrouw Bikkers, ‘neem mijnheer Schram zijn hoed eens af.’ Maar Netjes gelukkige minnaar wilde zich niet zoo onvoorziens op de sofa geplakt hebben; hij wou behoorlijk staandebeens zijn zorgvuldig van buiten geleerde felicitatie ten gehoore brengen en hield met beide handen zijn hoed vast, dien de heer Bikkers, gehoorzaam aan den wenk zijner ega, hem met alle geweld wilde ontrukken. Moeder en dochter schoten onwillekeurig in den lach bij het schouwspel dier vermakelijke voorstelling, waarvan de arme hoed natuurlijk de dupe was. Ten slotte gelukte het juffrouw Bikkers, haar aanstaanden schoonzoon achter de tafel op de sofa te dringen, terwijl Netje zijn gedeukten hoed weer een beetje in den vorm bracht. De zorgvuldig ingestudeerde felicitatie was er onder die bedrijven geheel op over geschoten. Toen eindelijk Stoffel op zijn gemak gezeten was, vatte hij weer moed. ‘Ik had mij voorgesteld,’ zei hij tot zijn aanstaande, nog zooveel mogelijk van zijn verongelukte speech te pas brengende, ‘ik had mij voorgesteld, het voorrecht te hebben, u heden al getooid te zien met het sieraad, dat ik de eer had, u als geboortegeschenk aan te bieden....’ ‘Dat is me het sieraad wel,’ zei juffrouw Bikkers, een beetje gepikeerd, daar ineens bovenop, en legde hem het opengemaakte pak onder den neus. ‘Ha, de badrommel van den ouden Schram. Net als hij gedacht had,’ riep de heer Bikkers uit, vroolijk over deze vergissing, waarvan hem ditmaal de schuld niet kon geweten worden. En daar hij zag, hoe beteuterd zijn aanstaande schoonzoon zat te kijken, beurde hij hem op met zijn gebruikelijken troostgrond: ‘Kom, kom, dat zal wel eens meer gebeurd zijn. Je hebt waarschijnlijk het cadeau in een zelfde soort papier gedaan, en zoo zal je vader het verkeerde pakje hebben meegenomen.’ Maar Stoffel was al te verbouwereerd om door die welmeenende woorden maar aanstonds op zijn gemak te worden gebracht. Hij zag zoo wit als een doek; hij was letterlijk kapot. In eens vloog hij op, pakte den badrommel, zijn hoed en in de overijling zelfs de antimacassar van de sofa in een bundel bijeen en liep als een razende de deur uit. Een kwartiertje later kwam zijn oude heer, die het zaakje vrij luchtig opnam, de verwikkelde geschiedenis ophelderen, en alles was alweer vergeten en vergeven, toen tegen een uur of vijf in den namiddag de beide families broederlijk ten huize van den heer Bikkers ter eere van zijn jarige dochter aan den feestdisch vereenigd zaten. Het verloofde paar troonde in het midden van de tafel; aan Netjes zijde was de oude heer Schram geplaatst en Bikkers had zich naast zijn toekomstigen schoonzoon neergezet. Aan den anderen kant had hij juffrouw Schram naast zich, terwijl juffrouw Bikkers, die te veel te regelen en te beredderen had voor den goeden afloop van het familiemaal, eigenlijk geen bepaalde plaats innam. Het goede mensch had al haar bedrevenheid in de kookkunst tentoon gespreid en mocht de voldoening smaken, dat alles uitstekend voldeed, echter niet zonder de heimelijke jalousie op te wekken van juffrouw Schram, die zich ook op haar culinaire bekwaamheden niet weinig liet voorstaan. Aan den disch heerschte de genoeglijkste, feestelijkste stemming, en ofschoon de heer Bikkers op het laatst al de messen van de heele tafel op zijn plaats bijeenverzameld had, bracht dit niet de minste stoornis in de algemeene goede luim te weeg. Naarmate de wijnflesch werd aangesproken, raakten de tongen losser en bij het nagerecht werd er over en weer getoost, dat het liefhebberij was. Het maal was in de beste orde afgeloopen en zou nu met een geurig bakje koffie besloten worden. De blinkend geschuurde tinnen koffiekan stond met het schenkblad voor juffrouw Schram, die de rol van schenkster op zich genomen had, terwijl juffrouw Bikkers de gebakjes zou presenteeren. Daar bedacht zich haar man dat hij voor de heeren wel sigaren op tafel mocht zetten. Hij had een mooi sigarenstandaardje met muziek en wilde dit krijgen; daarvoor moest hij achter juffrouw Schram langs, die, een beetje klein van persoon, overeind was gaan staan om de kopjes koffie rond te dienen. Daar haar stoel hem in den weg stond, schoof hij dien even ter zij en ging bedaard het muziekwerk van het sigarenstandaardje opdraaien. Terwijl hij geheel in dien arbeid verdiept was, werd hij opeens opgeschrikt door een doffen slag en omziende, aanschouwde hij met verbijsterd oog een verschrikkelijk tooneel. Koffiekan, schenkblad, kopjes, presenteerblaadjes, alles was van de tafel verdwenen en daaronder lag juffrouw Schram, schreeuwend en spartelend met de heele koffiekan over haar lijf. Toen namelijk het goede mensch, na ieder van koffie bediend te hebben, weer wilde gaan zitten, was zij naast haar stoel terechtgekomen, en gelijk de drenkeling zich aan een stroohalm vastklampt, zoo had zij in haar angst het tafellaken vastgegrepen, met het treurig gevolg, dat zij zich zelf onder de ruïne van den heelen feestdisch bedolf. Dat was me een consternatie. Bikkers liet zijn sigarenstandaard in den steek en ijlde naar de keuken om een emmer water, welks inhoud hij zonder aarzelen over de hulp en brand roepende juffrouw Schram uitstortte. Want ze had met de koffiekan ook het komfoor met vuur over haar japon gehaald en een benauwde lucht verried, dat haar zijden kleed al leelijk gebrandmerkt was. In haar angst krabbelde ze gauw uit de scherven en het nat overeind; maar nu barstte de heimelijke wrok, die den heelen avond al bij haar gesmeuld had, opeens in lichtelaaie uit. ‘Zoo'n suffert van een vent heb ik nog in mijn leven niet gezien,’ riep ze, terwijl ze zich pijnlijk de heupen wreef. ‘Wat zeg je daar?’ viel nu ook juffrouw Bikkers uit, die in den loop van den avond heel goed gemerkt had, dat het succes van de tafel haar door de lieve vriendin klaarblijkelijk werd misgund. ‘Wat praat je van suffert? Zeg dat tegen je Stoffel. Kijk maar eens, wat een buil hij Netje in het hoofd heeft geslagen.’ Dat was waar, ofschoon de arme jongen er zelf niet minder van gelust had. Op het oogenblik namelijk, dat juffrouw Schram een buiteling maakte, had hij zijn meisje een gebakje willen presenteeren, maar daar zij hem in de algemeene ontsteltenis een kop kokende koffie over zijn handen goot, had hij het presenteer- | |
[pagina 167]
| |
blad laten vallen. En toen nu beiden tegelijk bukten om het op te rapen, waren ze zoodanig met elkaar in botsing gekomen, dat ze met een schreeuw overeind rezen. Netje lag half bewusteloos in haar stoel. Stoffel danste nu op het eene, dan op het andere been door de kamer rond en hield den zakdoek tegen zijn oog. Juffrouw Bikkers was bezig haar dochter bij te helpen; Bikkers stond als een arme zondaar aan het raam en wist geen woord tot zijn verontschuldiging in te brengen, terwijl de oude Schram zijn overjas aantrok en zijn vrouw en zoon eenvoudig kommandeerde: ‘Marsch, naar huis.’ De sigarenstandaard alleen was door de algemeene ontstemming niet gedeerd; hij lag tusschen de verstrooide sigaren en scherven van het koffieservies en liet, als toepasselijke finale van dit familiedrama, het opwekkende deuntje hooren: Wij zitten hier vroolijk te zamen
En hebben mekander zoo lief.
Den volgenden middag kwam Netje, die even de stad in geweest was, met betraande oogen thuis en spreidde voor haar vader het pas verschenen exemplaar van de stedelijke krant uit. Daar las hij, bleek van ontsteltenis, de volgende advertentie:
De verloving van mijn zoon Stoffel met mejuffrouw Annette Bikkers verklaar ik hier, namens hem, opgeheven. Hermanus Schram. De heer Bikkers wist zich aan de verbolgenheid van vrouw en dochter niet beter te onttrekken, dan door zijn hoed en stok te nemen en de deur uit te gaan. Op den dorpel keerde hij zich toch nog eens om en zei doodleuk: ‘Je moet maar denken, dat zal wel eens meer gebeurd zijn.’ J.R. van der Lans. |
|