als kind van arme ouders geboren en was tot zijn elfde jaar ganzenhoeder, daarna glassiijpersleerling te Munchen. Van zijn patroon, die lezen en schrijven voor overtollige kunsten hield, kon de knaap niets leeren, hoe zeer hij ook den drang naar ontwikkeling in zich voelde, en misschien was er nooit iets van hem terechtgekomen, als niet een ongeluk hem geluk aangebracht had. Het ellendig huisje van den glasslijper stortte namelijk in en begroef onder de puinen zoowel den patroon en zijn vrouw als den leerjongen. Vier uren lang bleven ze onder de steenen bedolven; de vrouw vond men dood, de patroon en de leerjongen waren ongedeerd gebleven. Het was om zoo te zeggen een wonder en heel Munchen had er den mond vol van.
De keurvorst Maximiliaan Jozef liet den jongen bij zich komen en schonk hem achttien dukaten.
Wie had toen kunnen vermoeden, dat dit onbeduidende sommetje de prijs zou zijn voor de ontsluiting der hemelruimten, dat het de betaling was voor de ontraadseling der geheimen van het heelal, der samenstelling van den zonnebol zoowel als van de verwijderdste sterren, ja der onthulling van de verschijnselen, die zich voordoen bij het ineenstorten van heele wereldstelsels!
Al deze bewonderenswaardige ontdekkingen knoopten zich vast aan het behoud en de verdere lotgevallen van den armen glasslijpersjongen. Nog waren hem zelfs de eerste beginselen van alle kennis vreemd, maar zijn geest drong vooruit, hij wilde leeren en wel allereerst rekenen en schrijven.
Daarom offerde hij een der goudstukken op om van zijn meester verlof te bekomen, de Zondagsschool te mogen bezoeken; hij schafte zich eenige boeken aan alsmede een glasslijpmachine en gaf de rest van het geld uit om zich van zijn leertijd vrij te koopen.
Nu echter kon hij als glasslijper nergens werk vinden en moest verscheidene jaren op de bekrompenste manier zijn brood trachten te verdienen door het vervaardigen van visitekaartjes. Eindelijk, in 1806, bracht een toeval hem in kennis met den beroemden Reichenbach, het hoofd van een optisch-mechanische inrichting; deze ontdekte het sluimerend genie van den jongen man en zette hem aan het werk.
Thans was Fraunhofer in het rechte vaarwater en binnen weinige jaren gelukte hem, wat de toenmalige wereld voor on mogelijk had gehouden. Hij vond nieuwe slijp- en polijst- machines uit, nieuwe methodes voor het nauwkeurig zuiveren van het optische glas, alsmede eindelijk een procédé om dergelijk glas van voortreffelijke zuiverheid en gelijkmatige dikte in groote blokken te vervaardigen.
Dit was tot dusver volslagen onmogelijk geweest en is ook verscheidene jaren later nog geen enkelen glasfabrikant gelukt, hoewel er ontzaglijke sommen aan proefnemingen besteed werden.
Fraunhofer's methode voor het vervaardigen van dergelijk glas werd door zijn opvolgers als een diep geheim bewaard en eerst sinds het jaar '50 gelukte het eenige fabrikanten in Engeland en Frankrijk glas voor groote verrekijkers van onberispelijke zuiverheid te leveren. Fraunhofer's grootste kijker heeft een objectief van 9 Parijsche duimen doorsnede en een lengte van 14 voet; hij werd in 1824 door de Russische regeering voor de sterrenwacht te Dorpat aangekocht en bleek het beste instrument van dien tijd te zijn. Thans nog vormt hij een sieraad van die sterrenwacht en heeft van zijn werking nog niets verloren. Fraunhofer was zwak van lichaam en stierf reeds in 1826, nadat zijn koning hem in den adelstand had verheven. Op zijn grafsteen leest men de woorden. ‘Hij heeft de sterren ons nader gebracht.’
De eerste opvolgers van Fraunhofer zetten het vervaardigen van groote verrekijkers voort, maar de moeilijkheden die daarbij te overwinnen vielen, waren zoo groot, dat men na zijn dood vele jaren lang vergeefs werkte aan een objectief van 12 duim doorsnede, en men er slechts in slaagde, er een te vervaardigen van 10½ duim doorsnede, waarvoor een buis van 17 voet lengte gevorderd werd. Later kwam men in de optische inrichting te Munchen ook tot glazen van 14 en zelfs van 18 duim, maar daarmee was de grens van het mogelijk uitvoerbare dan ook bereikt.
De moeilijkheden, die zich bij de vervaardiging van zeer groote objectiefglazen voor verrekijkers voordoen, komen uit twee onderscheiden oorzaken voort. Vooreerst moet men over groote, optisch zuivere glasblokken beschikken en dan moet de opticus in staat zijn, aan de beide lenzen, die uit dit glas geslepen worden, zulk een vorm te geven en ze zoodanig te polijsten, dat het daaruit samengestelde objectief de voorwerpen helder, scherp en zonder storende kleurenzoomen weergeeft.
Aan die beide eischen te voldoen is hoogst bezwaarlijk. Vóór Fraunhofer moesten de slijpers, om een objectief van 2 of 3 duim doorsnede te verkrijgen, niet zelden een dozijn lenzen slijpen, omdat bij het polijsten de juiste krommingen van de oppervlakte weer verloren gingen en niet meer hersteld konden worden.
Ook moet men de optische hoedanigheden van de glassoorten, voor de vervaardiging van lenzen gebezigd, nauwkeurig kennen om daarnaar de krommingen van de oppervlakte der glazen te kunnen berekenen, waartoe ook al geen zeker middel bekend was.
Toen men dan ook in Engeland, waar in het begin van deze eeuw de beste verrekijkers vervaardigd werden, hoorde, dat Fraunhofer een objectief van 9 duim doorsnede maakte, spotte men daarmee, wijl men op grond van eigen ervaring aannam, dat hij wel 100 glazen van deze grootte zou moeten slijpen om er maar 2 onder te vinden, die, samengevoegd, bruikbaar zouden blijken.
Maar Fraunhofer had het middel gevonden om de hoedanigheid van het glas, vóór het slijpen, op het nauwkeurigste vast te stellen, verder om door berekeningen de juiste krommingen van de oppervlakte te bepalen en eindelijk door middel van hoogst vernuftige instrumenten de glazen zóó te polijsten, dat de juiste vorm van de oppervlakte niet verloren ging. Deze zijde van de techniek was door hem in zekeren zin tot volkomenheid gebracht en zijn voorschriften gelden voor het oogenblik nog.
Anders was het gesteld met de vervaardiging der glasblokken. Ook in dit opzicht heeft Fraunhofer de grootste verdiensten, daar hij den juisten weg daartoe aantoonde; en zijn leerling en opvolger Georg Merz, de zoon van een linnenwever, bracht het daarin nog verder, zoodat tot in het midden dezer eeuw de refractoren van Merz zoo goed als uitsluitend voor de waarneming der hemellichamen gebezigd werden.
Na jarenlange pogingen gelukte het eindelijk Feil te Parijs alsmede Bontemps in Engeland, eveneens zuivere glasblokken voor objectieven van 12 tot 18 Parijsche duimen doorsnede te vervaardigen, en sedert 1871 nam de firma Chance Brothers & Co. te Birmingham zelfs op zich, glazen platen van een meter doorsnede te leveren. Eerst nadat men dit resultaat bereikt had, konden ook andere optici dan Fraunhofer's opvolgers er aan denken, zich op de vervaardiging van groote refractoren toe te leggen. Wederom was het een uit bescheiden omstandigheden opgekomen man, die op dit gebied den hoogsten prijs verwierf. Alvan Clark, wiens overgrootvader als stuurman van de Mayflower met een honderdtal Engelsche landverhuizers, door de onverdraagzaamheid der Anglicaansche bisschoppen uit hun vaderland verdreven, naar Amerika kwam, deze Alvan Clark was het, die met zijn zoon George als schepper van de tegenwoordige reuzentelescopen beschouwd moet worden.
Hij werd in een klein plaatsje van den staat Massachusetts in 1804 geboren en werkte in zijn jeugd als daglooner, maar zocht zich evenals Fraunhofer in de weinige vrije uren, die hem overbleven, tot hooger bekwaamheden te ontwikkelen. Aan optiek dacht hij niet en een verrekijker had hij nooit gezien, maar wel legde hij zich toe op het drukken van stoffen en het steken van vormen. Daarbij ontdekte hij in zich een bijzonder talent tot teekenen en schilderen en ontwikkelde dit zoover, dat hij zich te Boston als decoratieschilder kon vestigen en tot een bevredigenden welstand geraaide.
Hier was het nu zijn in 1832 geboren zoon, die, men weet niet door welke aanleiding, er toe kwam, een kleinen telescoopspiegel te slijpen. De vader zag het werk aan, hielp er een handje aan mee en kreeg er belangstelling in, zoodat een tweede telescoopspiegel onder handen werd genomen.
Uit den schilder groeide nu spoedig een vervaardiger van spiegeltelescopen, wiens producten gereeden afzet vonden. Weldra bemerkten intusschen de beide Clark's, dat een refractor veel beter resultaten oplevert dan een spiegeltelescoop en legden zich nu met ijver toe op de vervaardiging van objectieflenzen. Het is letterlijk onbegrijpelijk, hoe deze twee mannen, zonder de geringste eigenlijke opleiding in dit vak, er in slaagden binnen weinige jaren verrekijkers te vervaardigen, die in grootte en optische doelmatigheid met de beste voortbrengselen van Frauenhofer's inrichting glansrijk konden wedijveren.
Reeds in het jaar 1861 vervaardigde Clark een refractor met een objectiefglas van 18½ duim, den grootsten en voortreffelijksten, dien de wereld tot dusver gezien had. Ook deed George Clark, terwijl hij dit instrument tot waarnemingen beproefde, daarmee dadelijk een ontdekking, die zijn naam over den heelen aardbodem bekend maakte.
De beroemde sterrenkundige Bessel had namelijk kort na 1840 door waarneming en berekening bevonden, dat in de nabijheid der schitterende ster Sirius nog een donkere ster moest staan; maar geen verrekijker was sterk genoeg om die te doen zien.
Toen George Clark den 31en Januari 1862 zijn juist voltooid objectief op Sirius richtte, zag hij onmiddelijk de donkere ster in de nabijheid daarvan, juist op de plek, die Bessel van te voren berekend had.
Dat was een ontzaglijke zegepraal voor de Amerikaansche optiek en aanstonds kocht een rijk burger van Chicago het bewonderenswaardig instrument om het zijn vaderstad ten geschenke te geven.
De Clark's zaten intusschen niet stil en beproefden nog grooter kijkers te maken, waartoe zij het ruw glas uit Engeland lieten komen. In het jaar 1870 ontvingen zij van de Noord-Amerikaansche Bondsregeering de opdracht, den grootst mogelijken kijker te vervaardigen, een opdracht, die de firma Clark & Zoon sedert nog herhaaldelijk van andere zijden gewerd.
Opmerkelijk is het daarbij te zien, hoe de grenzen van het grootst mogelijke zich sedert 1870 hebben uitgezet. Toenmaals was het een glas van 26 Engelsche duimen doorsnede of ‘opening’, zooals de optici dat noemen, dat de grenzen bereikte. Het gewicht dezer dubbele lens bedraagt 180 pond; in 1873 was het gansche instrument voltooid en in het marine-observatorium te Washington opgesteld. Het was toen de grootste kijker der wereld en bewees dat in de eerstvolgende jaren door aan te toonen, dat de planeet Mars twee manen had, welke ontdekking zoo onverwacht was, dat de Europeesche sterrenkundigen het bericht daarvan aanvankelijk voor Amerikaanschen humbug hielden.
De waarnemer, wien deze ontdekking door middel van den verrekijker gelukte, professor Asoph Hall, was ook al een man, die zich zelven opgewerkt had; want hij had het van timmerman door ijverige studie, waarbij zijn vrouw, een voormalige onderwijzeres, hem trouw hielp, tot sterrenkundige gebracht.
De geestdrift voor de reuzenkijkers van Clark nam nu in Amerika groote afmetingen aan. Een rijke particulier, wien het op een paar honderdduizend gulden niet aankwam, bestelde zich aanstonds een even groot instrument als dat te Washington, en nauwelijks was dit voltooid, toen van San Francisco weer de aanvraag kwam voor den ‘grootst mogelijk te vervaardigen telescoop.’ Het was de bekende millionnair Lick, die de middelen verschafte voor een sterrenwacht op den Mount Hamilton, welker hoofdinstrument alle bestaande moest overtreffen.
Natuurlijk kon niemand anders dan Clark de vervaardiging van dien reuzenkijker op zich