De kapel van ‘Domine quo vadis?’ te rome. -
Wie de eeuwige stad bezoekt, verzuimt ook niet een wandeling te maken langs de beroemde Via Appia, de oude Romeinsche heirbaan, waarlangs de aanzienlijke patriciërs eenmaal hun trotsche marmeren praalgraven oprichtten. De beminnaar van oudheden onderzoekt de bouwvallen en steenbrokken, die er nog van die lang verwoeste monumenten zijn overgebleven en bewondert de trotsche ruïne van het graf van Caecilia Metella.
Maar de geloovige Christen wordt aan die klassieke heirbaan nog door iets anders geboeid. Hij brengt zich het verhaal van Hegesippus te binnen, volgens hetwelk eenmaal de vervolgde Petrus langs dezen weg Rome poogde te ontvluchten en door zijn goddelijken Meester zelf tot terugkeer bewogen werd.
In de meening, zijn leven te moeten sparen in het belang der jeugdige Christengemeente, die al te spoedig van haar herder dreigde beroofd te worden, ontvlood hij, bij een vernieuwde uitbarsting der vervolging tegen de Christenen, heimelijk de stad langs de porta Capena en sloeg den Appischen weg in. Hij bevond zich een kwartier buiten de tegenwoordige poort San Sebastiano, daar waar de via Ardeatina ter rechterzijde van de via Appia afwijkt, toen de Heer met zijn kruis op de schouders hem plotseling verscheen.
De apostel viel voor den geliefden Meester neder en sprak:
‘Domine, quo vadis? Heer, waar gaat Gij heen?’
‘Naar Rome, om Mij andermaal te laten kruisigen,’ klonk het antwoord, en daarmee was de verschijning verdwenen.
Maar Petrus behoefde niet lang na te denken over den zin der woorden, door zijn Meester gesproken. Hij keerde onmiddellijk op zijn schreden terug, om er op zijn beurt gekruisigd te worden, evenals zijn groote Voorganger, maar niet gelijk Deze; die eer achtte hij zich onwaardig en daarom verzocht hij zijn beulen als een gunst met het hoofd naar beneden aan het kruis gehecht te worden.
De plek, waar de treffende ontmoeting tusschen den Meester en den leerling plaats had, wordt nog door de vrome overlevering aangewezen; het is de plek, waar thans de kapel van Domine quo vadis? staat. Het uiterlijke van dit kleine heiligdom ziet de lezer op onze gravure; het inwendige vertoont in het midden op den vloer een witten marmersteen met den indruk van twee voeten.
Dit zijn de voetstappen des Heeren, zegt de legende, en de pelgrims verzuimen niet den marmersteen met vromen eerbied te kussen, zich het zacht verwijt van den Meester tot den leerling te binnen brengend en zich afvragend of ook zij, gelijk Petrus, bereid zouden gevonden worden, voor de belijdenis des geloofs te lijden en te sterven.