De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
[Nummer 16]Th. A. Vlaming, Pinx.
Phot. J. Goedeljée. MGR. CASPAR JOSEPH MARTINUS BOTTEMANNE, Bisschop van Haarlem. | |
Eeuwfeest van het seminarie te Warmond.
| |
I.
| |
[pagina 122]
| |
onderwijl zoo merkelijk is veranderd. Later mocht ik een exemplaar ontvangen van het oorspronkelijke verkoop-biljet, en om gelijke reden laat ik den inhoud daarvan hier volgen: OPENBAARE VERKOPING. Men is van meninge in het openbaar te doen veylen en verkopen:
l. ciamberlani,
vice-superior der Hollandsche zending, 1794-1828. No. 1. Eerstelyk: een van ouds zeer vermaard Fransch Kostschool, voor jonge heeren, waarin die affaire sedert ruim 134 jaaren is geoeffend, bestaande in een luchtig, en in 't jaar 1779, voor het grootste gedeelte geheel nieuw gebouwd huis en erve, voorzien van veele ruime zo boven- als beneden-kamers, waar van 'er negen behangen zijn. Voorts een ruime keuken, waar in alle nodige vereischten zijn; een capitaale regenwater bak en pomp, benevens twee pompen van best en zeer zuiver wel-water, hout- en turf-schuren; zijnde het huis genoegsaam omringd van een groote moes-tuin en boomgaard, beplant met allerlei soorten van weldragende vruchtboomen, voor het huis een groot plein, waar op in de 40 hoog opgaande boomen, daar onder zeer zware ypen; nog een groote laan die van de Heereweg op het gemelde plein en huis aanloopt, beplant met circa 100 opgaande ijken en ypen boomen. Zijnde dus deze geheele stand niet alleen buitengemeen geschikt voor een kost-school, maar ook tot een aangenaam zomer- en winter-verblijf, of tot een of ander fabricq, waar toe een uitgestrekt gebouw en veel grond nodig is. Te samen groot: twee morgen, staande ende geleegen binnen Warmond, in de Kerkbuurt, belend ten Noordoosten de Pastorie van Warmond en zeeker laantje, of de Kerk van Warmond, het volgende parthije No. 3, genaamd: Het Weijdje, en den burger Ettienne Luzac, ten Zuidoosten voor de laan de Heereweg, ten Zuidwesten het volgende parthije No. 2, en ten Noordwesten Johannes de Jongh; No. 2. Een goed, deegelijk parthije Teelland, zijnde de Kleine Krogt, geleegen naast den Doelen of de Laan, van het parthije No. 1 aan de Heereweg, bij het dorp van Warmond waar van de kanten met hout zijn beplant, groot: een morgen vier hondert en seventig roeden, op de kaart geteekend No. 42, 43, 44 en 45, belend ten Noordoosten den verkoper met den Doelen en Laan van 't parthije No. 1, ten Zuidoosten de Heereweg, ten Zuidwesten den burger Jacobus Goen, en ten Noordwesten de Leydsweg of Korten Doele.
h.f. ten hulscher,
Aartspriester van Holland en Zeeland, 1787-1811.
het oude seminarie.
No. 3. Laatstelijk nog een degelijk, weltoegemaakt partijtje Weijland, van ouds genaamd: Het kleine Weydje, groot omtrend: twee honderd acht en negentig roeden, mede geleegen in de Kerkbuurt onder Warmond, belend ten Noordoosten zeker Laantje of de Kerk van Warmond, ten Zuidoosten de Leijdweg, ten Zuidwesten het bovengemelde Plein, en ten Noordwesten de pastorie van Warmond. Nader informatie ten comptoire van de Notaris-Procureur Bouwman, te Leyden. Waar meede men openbaare zit- en koopdag houden zal, ten huize van G.W. Kramer, Castelein in 't Logement aan den Burg binnen Leijden, op Saturdag den 15 September 1798, des avonds ten vijf uuren precies. De gegadingdens hooren de conditiën en voorwaarden leezen, en doen in 't koopen hun profijt. ZEGT HET VOORT. De kerk, waarvan in bovengemeld bericht sprake is, wordt hier afgebeeld in den staat waarin zij toenmaals nog verkeerde. Oorspronkelijk was zij de parochie-kerk, toegewijd aan den H. Mathias, en bij het begin van den opstand in brand geschoten. Gemeenlijk wordt dit bedrijf aan de Spanjaarden toegeschreven, maar de eenige die, voor zooverre ik weet, er getuigenis van geeft, Franciscus van der Haer, nagenoeg een tijdgenoot, noemt in zijne Annalen [d]a[a]rentegen: de Leidsche jongelingsschap. Toen de Protestanten in de helft dezer eeuw een nieuw bedehuis aan den ‘Heereweg’ hadden gebouwd, werd de bedekking van het koor weggebroken, en het aloude kerkgebouw in een schilderachtige ruïne veranderd. Keeren wij thans naar het naburige seminarie terug. Ofschoon de aartspriester Ten Hulscher thans volgens de Constitutie van 1798 volle vrijheid bezat een seminarie op vaderlandschen bodem te stichten, meende hij zich toch van de welwillendheid der Warmondsche Municipaliteit te moeten verzekeren, en bood derhalve hare vergadering het volgende adres aan: ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap. Hermanus Franciscus ten Hulscher, Roomsch Catholyk aartspriester in het voormalig gewest van Holland, aan den Schout en Leden der Municipaliteit te Warmond.
de kerk te warmond.
Naardien de ondergetekende zedert eenige tijd door aankoop eijgenaar in zijn qualiteit geworden is van het geweesen Fransche kostschool, onder de jurisdictie van Warmond geleegene, en daarvan voor weinig dagen aan hem het gerechtelijk transport is gedaan: heeft hij gemeent, alvorens gebruijk van dit gebouw te maken, aan Uwl. burgers, het oogmerk, dat hij daarmee voor heeft te developperen. Te weeten: dewijl de ondergetekende in zijne qualiteit verplicht is, om aan de studeerende Bataafsche jongelingen van zijn Kerkgenootschap de gelegentheid te bezorgen, dat zij zig bequaam kunnen maken in de Theologische wetenschap, om met den tijd Leeraars van den R.C. Godsdienst onder hunne land- en geloofsgenoten en nuttige burgers voor den Staat kunnen worden; en hij daartoe geen beeter locaal en gelegener plaats heeft kunnen vin- | |
[pagina 123]
| |
den, als het bovengemelde gebouw; zoo is hij beraden geworden, om hetzelve in te richten tot een kweekschool ten voornoemden eijnde. De ondergeteekende zou meenen, Burgers! Uwl. schrander doorzigt en verlicht oordeel vooruijt te lopen, indien hij in een wijtlopig detail wilde voordragen, welk een nut en profijt zodanig een instituut voor Uwl. dorp en deszelfs ingezetenen aanbrengen moet, en hoe het gemis van het geweesen Fransche kostschool door dese nieuwe inrichting vergoed, zoo niet verbetert word. Al waarom de ondergetekende zig vlijen derft, dat het ontwerp den Schout en Leden der Municipaliteit tot een bijzonder genoegen strekken zal. Dan daar het den ondergetekende eventwel bewust is dat het de Municipaliteit niet onverschillig weesen kan: welke inwoonders zij onder haren territoir heeft, zo heeft hij gemeend, Uwl., Burgers, van het bovengenoemde te prevenieeren en wettige kennis te geeven, terwijl hij tevens van Uwl. billijkheid en rechtvaardigheid vertrouwd dat Gijl. deese gezegde jongelingen met hunne opzigters en verdere bewoonders van dit huijs, even gelijk uwe andere ingezetenen, onder Uwl. bescherminge welt zult willen neemen. In dit gunstig vertrouwen, bied de ondergetekende Uwl. Burgers, heijl en broederschap aan en tekent zich H.F. ten Hulscher, R.C. Aartspriester in het voormalig gewest van Holland. Amsterdam, den 19n December 1798, het vierde jaar der Bat. Vrijh.’
Het antwoord, dat de Municipaliteit van Warmond in hare vergadering van 24 Dec. 1798 opstelde, klinkt even welwillend: ‘Gedelibereerd zijnde, is goedgevonden en verstaan te declareeren, zooals geschied bij dezen: dat de gesamentlijke Leeden dezer Municipaliteit met het hoogst genoegen de communicatie ontfangen hebben van het gebruijk, hetwelke de R.C. Aartspriester in dit voormalig gewest Holland, H.F. ten Hulscher, in zijne qualiteit voornemens is te maken van het onlangs bij hem gekochte en aan hem gerechtelijk getransporteerde Fransche kostschool, geleegen onder deze jurisdictie; namentlijk hetzelve te aproprieeren tot een kweekschool voor de studeerende Bataafsche jongelingen van zijn Kerkgenootschap in de Theologische wetenschap ter vorming van Leeraars van den Roomsch Catholyken Godsdienst onder hunne land- en geloofsgenoten, en van nuttige burgers voor den Staat; dat de Municipaliteit, in het aangenaam vooruitzigt, dat dit instituut, onder hunne jurisdictie geplaast, tot nut en profijt van dit ambacht en deszelfs ingezeetenen zal strekken en hun dedommageeren van het verlies door het gemis van het genoemde Fransche kostschool geleeden; het een harer dierbaarste plichten reekend, de wetenschappen te helpen bevorderen, en ook daarom de gezegde jongelingen met hunne opzigters en verdere bewoonders van dat huijs, even gelijk andere ingezetenen, onder hare bescherming neemt.’
Op den 12 April 1799 betrokken dan de eerste theologanten, ten getale van zeventien, het seminarie. Wel had de aartspriester nog vele verbeteringen laten aanbrengen, krachtig daarbij gesteund door de liefdadigheid zijner priesters en geloovigen, die hem ook in het bijeenbrengen van de koopsom reeds waren te hulp gekomen, doch een blik op de photographie kan ons er van overtuigen, dat het gedurende de twintig jaren, waarin het oude gebouw dienst heeft gedaan, voor professoren en studenten met recht ‘behelpen’ is geweest. Laat mij ten overvloede hier even een uitspraak meedeelen van Amplissimus Cramer, den opvolger van Ten Hulscher; bij allen lof aan het toenmalig seminarie geschonken, teekenen zijn woorden den gebrekkigen toestand: ‘Wij hebben het genoegen Uwl. te kunnen berigten, aldus schreef hij in zijn Vastenbrief van 1813, 'dat het seminarie hoe gering ook uiterlijk, hoe bekrompen, hoe gebrekkig, hoe ellendig en bij geen ander die hier omstreeks te vinden zijn te vergelijken, evenwel innerlijk - wat tucht, wat orde, wat godsvrugt, geleerdheid, onderschikking, eendragt, vrede en vergenoeging betreft - voor geen ander in de H. Kerk behoeft onder te doen.’ Dit vereerend getuigenis van den gestrengen aartspriester weegt des te zwaarder, wanneer wij bedenken dat slechts een drietal, de president en zijn beide professoren, met onderwijs en toezicht op de tucht in het oude seminarie waren belast. Bij de opening van het seminarie Warmond was de keuze van een president nog niet beslist; als professoren traden op: Joannes Henricus Lexius en Henricus Everardus Brouwer.
prof. j.h. lexius.
Van den eersten geven wij hier het portret, want het is 't eenige, dat van de professoren, die in het oude seminarie hebben geleeraard, in onze schilderijenverzameling wordt bewaard, en Lexius was een talentvol en beminnelijk man voor zijne seminaristen. Met den aanvang van het tweede studiejaar, derhalve in October 1800, trad als president op Petrus Hallemans; bijzonderheden over hem zijn door mij niet aangetroffen. Veel daarentegen zou er te vermelden zijn van den tweeden president, Joseph Michael Chedeville, die dertig jaren lang (1808-1839) het seminarie heeft bestuurd; doch een oud-professor van Warmond, Dr. Th. Borret, die in de jaren 1837-1853 Schriftuur te Warmond doceerde, dus nog een tijdgenoot van Chedeville, heeft reeds op onverbeterlijke manier daarin voorzien. Zijne beide artikelen in De Katholiek (jaarg. 1874-75) behandelen wel het leven van een ander, Mgr. Pluym, doch wijl deze een kweekeling was geweest van het seminarie te Warmond, en later in de jaren 1838-1845 als professor in de Kerkelijke Geschiedenis en Liturgie daaraan is verbonden, heeft zijn levensbeschrijver, uit eigen ondervinding puttende, ons ook de Warmondsche omgeving van Mgr. Pluym geschilderd. Gaarne zouden wij aan het einde van dit hoofdstuk de beeltenis hebben opgenomen van president Chedeville, doch de merkwaardige man was, naar het schijnt, afkeerig om zijn portret te laten maken. In plaats daarvan - en het is waarlijk geen kwade ruil! - zal ik de persoonsbeschrijving overnemen, welke Dr. Borret ons van den tweeden president heeft gegeven: ‘Terwijl ik dit schrijf, rijst Chedeville's beeld na zoovele jaren, weer met aangrijpende aanschouwelijkheid voor mijn geheugen. Mij dunkt ik zie hem nog zitten op den katheder der kleine leszaal, den eerbiedwaardigen grijsaard, de handen voor de borst saamgevouwen, in zijn deftig voorkomen en statige houding, met zijn groot maar fraai gevormd hoofd, zijn helderblauwe oogen, vol uitdrukking en geest, zijn fijnbesneden lippen, waarom dikwijls een schalksche glimlach speelde, zijn buitengewoon frissche, bijna jeugdige gelaatskleur, die met het nog welgevuld, doch sneeuwwitte hoofdhaar als in tegenspraak stond.... Alles bij elkaar genomen was Chedeville een hoogst aantrekkelijke persoonlijkheid: er lag in zijn ernstig-vriendelijke tronie iets dat u scheen te zeggen: “treed onbeschroomd toe,” en ook iets dat erbij voegde: “wees niet te vrij.” Tegelijk eerbied en vertrouwen, ontzag en liefde wekkend, door oprechte, waarlijk priesterlijke vroomheid, strenge levenstucht en wonderbare gelijkmoedigheid uitmuntend, oefende hij op professoren en studenten een grooten maar welverdienden invloed. Ja, hij slaagde er in zelfs diegenen, welke zijn theologische richting afkeurden, achting voor zijn bekwaamheid en eerbied voor zijn deugd af te dwingen.’ | |
II.
| |
[pagina 124]
| |
door hem volbrachten bouw beschrijft: ‘[Wij bezitten thans] een nieuw gebouwd seminarie, op den stevigsten grond, de gezondste lucht, de vermakelijkste ligging van Holland; wij zeggen in het onverbeterlijk oord van Warmond, naast het beste gedeelte van het oud-seminarie, dat getuigen kan hoe versleten, hoe bekrompen en voor gezondheid en leven het gevaarlijk was; een pronkstuk van de voorbeeldelooze weldadigheid onzer Catholyken, dien er al de eer van toekomt, dat eeuwen verduren kan, en dat ter einde der wereld zal geroemd worden.’
het nieuwe seminarie.
Eerste gedeelte 1821. Beperkt in onze keuze om de beeltenissen op te nemen van professoren, die gedurende dit tweede tijdvak te Warmond hebben geleeraard, ruimen wij het eerst een plaats in voor Cornelius L. baron Van WykersloothGa naar voetnoot1).
mgr. c.l. baron van wykerslooth,
Bisschop van Curium i.p.i. † 1851. Van Haarlem geboortig, had hij zijn theologische studiën te Warmond verricht, was vervolgens in 1811 assistent van prof. P. van Halen geworden, om vijf jaren daarna dezen als hoogleeraar in de Theologie op te volgen. Prof. Van Wykerslooth is aan het seminarie te Warmond verbonden gebleven tot het jaar 1832, toen hij, de eerste in de rij van acht gemijterden, die Warmond aan de katholieke Kerk heeft geschonken, tot bisschop van Curium i.p.i. werd verheven; zijn professoraat moest hij natuurlijk toen nederleggen. In de mildheid, waarmee deze edele priester en bisschop de stichtingen, van het katholieke Nederland en zijn Missie's bedacht, heeft het seminarie te Warmond, in 1821 en later, ruim aandeel, gehad. Ook was zijne bemiddeling gekozen, toen onze souvereine vorst, Willem I, in 1814 de kostbare kerksieraden en priesterlijke gewaden aan Warmond schonk, welke voorheen, tijdens de regeering van Lodewijk Napoleon, in de kapel van het Paleis op den Dam hadden gediend. Gelijk Mgr. Van Vree in De Katholiek (jaarg. 1851, blz. 278) getuigt, heeft Prof. Van Wykerslooth voor den bouw van 1821 bijzonder veel bijgedragen en ‘was het dus slechts betaling van schuld, dat men hem de eer gaf den eersten steen des nieuwen gebouws te leggen.’ Bovendien wist hij sommige van zijn familieleden er toe te bewegen, dat ook zij de koorden van hun beurs voor het seminarie zouden losmaken. Het levensgroote beeld van den ‘Goeden Herder,’ thans geplaatst in de vestibule, welke naar de kapel leidt, en dat den theologanten derhalve dagelijks het hoogste ideaal van liefde en barmhartigheid voor den geest roept, moet de groote weldaden levendig houden, welke het seminarie aan ééne dezer bloedverwanten is verschuldigd; het werd geschonken ter nagedachtenis van Timothea, baronesse Ram-van Schalkwijk, Vrouwe van Schalkwijk en Zandelingen.
het beeld van den goeden herder.
mgr. a.j. pluym, † 1874,
als Bisschop van Thyane, apostolisch delegaat en vicaris van het Lat. patriarchaat van Constantinopel. Het portret, dat thans volgt, is van Mgr. Antonius Joseph Pluym. Ook van hem hebben wij geen ander afbeeldsel kunnen terugvinden dan uit de dagen, toen hij reeds de bisschoppelijke waardigheid had ontvangen. Eene zeer afwisselende loopbaan was daaraan voorafgegaan, welke zijn voormalige ambtgenoot, dr. Borret, in de reeds vermelde opstellen van De Katholiek, naar het leven heeft geschilderd. Hier kan slechts aangestipt worden, dat J.J. Pluym, van Rotterdam geboortig, in 1833 een leerstoel als assistent-professor in de Kerkelijke Geschiedenis te Warmond verkreeg, dat hij vijf jaren later tot gewoon hoogleeraar is benoemd, en in 1845 dezen hem dierbaren werkkring moest vaarwel zeggen, om regent te worden van het seminarie Hageveld. Gedurende het laatste jaar van zijn professoraat verscheen van zijn hand: Het H. Sakrament van Mirakel en de H. Stede te Amsterdam, waarin de historische waarheid van het wonder opnieuw werd getoetst, en met nog onbekende oorkonden toegelicht. Het vijfde eeuwfeest van dit mirakel, toen Broere de Dithyrambe dichtte en tevens dien Bedegang, zoo eenvoudig en tevens zoo diep gevoeld, was ook aanleiding, dat prof. Pluym zijne degelijke studie over ‘Godts Wonderwerk aan 't IJ’ heeft geschreven. Besluiten wij dit hoofdstuk met de beeltenis van den schrijver, die het verre verleden van Warmond voor ons, jongeren, heeft laten herleven. Theodorus J.H. Borret was te 's-Hertogenbosch uit eene aanzienlijke en oude katholieke familie geboren. Zijn opleiding ontving hij te Hageveld en gedeeltelijk ook in Warmond. Reeds spoedig vertrok hij echter naar Rome, om den cursus van het Collegium Romanum te volgen en zijne academische graden te behalen. Voor zijne latere ontwikkeling is dat vierjarig verblijf in de Eeuwige Stad beslissend geweest; uit al wat hij daarna heeft geschreven, hetzij in De Katholiek, hetzij in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Academie, waait ons de balsemlucht van het ‘felix Roma’ te gemoet. Meerdere mijner lezers zullen zich nog zijne opgewekte gesprekken kunnen te binnen brengen, waarin herinneringen uit Italië meestal het leeuwendeel verkregen. Reeds hoogbejaard heeft hij in De Katholiek, jaarg. 1890, - het jaar ook van zijn verscheiden - nog sommige van die anecdota opgeteekend; en al vallen de eigenaardigheden van den ouderdom aldaar niet te loochenen, de voorliefde van | |
[pagina 125]
| |
voorheen is onverzwakt gebleven. Eene andere dierbare herinnering was zijn verblijf als professor te Warmond, waar hij van 1837-1853 Schriftuur heeft gedoceerd. Het trof mij, den oud-pastoor van Vogelenzang te hooren verklaren, toen onderwijl reeds meer dan een half menschenleven met velerlei beproeving tusschen hem en zijn Warmondsch professoraat lag, dat de betiteling van ‘professor’ hem nog steeds het aangenaamste in de ooren klonk. Reeds eenige jaren voor zijn dood stond hij een groot gedeelte zijner boekerij, o.a. eene kostbare verzameling, welke op Palestina betrekking had, aan de bibliotheek van het seminarie af; en alleen wie zijn groote gehechtheid aan boeken kent, zal ten volle dit offer kunnen waardeeren. Aangenaam is het ons hier nog eens het portret van den geleerden priester te geven, dat reeds kort na zijn overlijden No. 24 van den 23en jaargang der Illustratie heeft gesierd.
mgr. th. borret, † 1890,
als rustend pastoor van Vogelensang. | |
III.
| |
[pagina 126]
| |
Reeds tweehonderd jaren vroeger was door een onbevangen Calvinist, Blondel, deze pausin onder het gewicht van bewijsgronden begraven, en niemand minder dan Leibnitz had, schertsenderwijze, doch van de waarheid der argumentatie overtuigd, bloemen op haar grafheuvel gestrooid. Prof. Kist meende niettemin een poging te moeten aanwenden om de onverkwikkelijke doode nog eens wakker te schudden; daartegen richtte de Warmondsche hoogleeraar zijn uitvoerig betoog, en het bleek afdoende.
mgr. prof. j.h. wensing.
Aangenaam zal het ongetwijfeld den lezer zijn, hier ook het portret te ontmoeten van den man, dien het gansche katholieke Nederland zooveel is verschuldigd. Warmond heeft het voorrecht gehad negen jaren lang, van 1851 tot 1860, Cornelius Broere als hoogleeraar in de Kerkelijke Geschiedenis te bezitten. Herhaaldelijk hebben wij van oud-leerlingen vernomen, hoezeer de geniale meester 't verstond hen omhoog te voeren op den vleugelslag zijner wijsgeerige gedachten, hoe hij hen liefde en bewondering wist in te storten voor alle ware wetenschap en kunst. Daar te Warmond zette hij ook zijn arbeid met de pen voort; ik herinner slechts aan het jaar 1853, toen Broere een reeks merkwaardige artikelen over Huig de Groot, dien oprechten en edelen zoeker naar de Waarheid, in De Katholiek begon, en terzelfder tijd zijn Bezadigd woord aan mijne Protestantsche landgenooten schreef, dat door de edelsten onder hen is gewaardeerd. Geen wonder, dat het den nobelen en geleerden priester aan onderscheidingen niet heeft ontbroken; de Paus benoemde hem tot zijn kamerheer, zijn bisschop gaf hem een plaats onder de kapittelheeren, en van koning Willem III ontving hij het ridderkruis.
mgr. c. broere.
de kapel van het seminarie te warmond.
Onder de velerlei talenten, welke Broere waren geschonken, behoorde ook aanleg voor de schilderkunst; van bevoegden heb ik vernomen, dat de stukken, welke hij vervaardigde, |
|