trillenden glans-ether - en de trillingen dezer wonder-loutere substantie, die was om zijn licht-ziel, deelden zich daaraan mede, verheffend zijn kuisch lichaam, boven de aarde, tot hij, bezwijmend in een oceaan van pure zieleweelden, machteloos neerviel.
Bewegeloos lag Stanislaus op den killen grond. Nu en dan ging hem een rilling door de leden - herinnering aan genoten zielszaligheden. Dan bewoog hij zich en richtte zich op de knieën op, starend met wijd-open oogen in de duisternis, die rondom was. Hij ontstak de kaars, die op een tafeltje naast zijn bed stond, knippend met de oogleden tegen het licht der sidderende vlam, die langzaam-aan opstreefde. Met loome bewegingen van zware vermoeienis ontkleedde hij zich en legde zich te bed.
Maar nog wilde hij zijn afgewaakt lichaam niet de rust geven, waaraan het behoefte had: een godvruchtig boek in de hand genoot zijn nimmer rustende geest van de grootheid van Maria's luisterrijke voorrechten. Eindelijk - als een sterke vijand, die zich niet neerslaan laat - overweldigde hem de slaap. En wijl hij daar rustig neerlag brandde de kaars allengs af en de kleine vlam spreidde zich breeduit over het tafelvlak, sluipend langs het dek van Stanislaus' legerstede, dat gretig ontbrandde - tot heel het blanke bed laaide in rossen vlammenbrand....
De schittering van het licht deed zijn bediende toesnellen; en als hij den jongeling, dien hij reeds verzengd waande, riep bij zijn naam, trad Stanislaus uit den gloed ongedeerd - en allen loofden God om het wonder, dat aan Stanislaus was geschied.
Hevig lichaamslijden - gevolg van veel vasten en nachtwaken en zelfkastijding - had zijn zwakke krachten uitgeput en hem aan het ziekbed gekluisterd. Hij zag den dood naderen, als een lang verbeide gezel, die hem veilig leiden zou langs effen paden tot de hooge poorten van Hemelrijk. Vurig verlangde hij te zijn bij Jesus en Zijn lieve Moeder; dit alleen vroeg hij nog van het leven: de heilige Teerspijze op den weg naar de Eeuwigheid.
Hoe echter zou een priester, dragend het Allerheiligste, intreden in dit huis, waar men God in Zijn Liefde-geheim miskende?
Onophoudelijk smeekte de zieke zijn verplegers hem het ontvangen van deze laatste lafenis mogelijk te maken - helaas vruchteloos; het was nog niet noodzakelijk, meenden zij.
En toch was het verlangen in hem zoo hevig, toch smachtte zijn eenzame ziel zoo vurig naar een troostend bezoek van den God zijns harten...
In dezen nood ging hij tot de maagdelijke martelares Sinte Barbara, vereerd als patrones van den goeden dood; teedere verzuchtingen stegen uit zijn hart tot de Heilige, en innig mededoogen met de droeve verlatenheid van den jongeling bewoog het hart der Hemelmaagd, dat zich neigde tot den lieven broeder op aarde.
Toen daalde in Stanislaus' dorstende ziel een zoete bevrediging, een rustige verzekerdheid dat nu komen zou het Heilige, dat nu gelescht zou worden zijn brandende zieledorst naar de hemelsche vertroostingen van Jesus' al-verzaligende tegenwoordigheid.
En hij wachtte ootmoedig....
Allengs vervaagde de duisternis de vormen der bewegelooze dingen in zijn kamer; de geluiden van buiten verzwakten, nacht-stilte legde zich al-om, langzaam en geruchteloos - het uur van middernacht....
Stanislaus lag met wijd open oogen, starend in de wemelende duisternis, waaruit plotseling een zwakke lichtstraal weifelend trilde.
De heilige zag het, maar ontstelde niet; een zalige glimlach van blij verwachten gleed over zijn bleek gelaat, zijn lippen bewogen, prevelend onverstaanbare woorden.
De dienaar, die waakte bij den zieke, meende hem te hooren ijlen in koortsphantasieën.
Langzaam-aan verklaarde de stille stralenschijn tot één glans-sprankelende licht-zon. En aan de vlammende zonnekern ontglansden licht-gestalten, die lager en lager neerzweefden in weeke ruisching hunner sleepende gewaden. Eéne, van twee engelen gevolgd, was de heilige Barbara; zij naderde in breede zwevingen, met het gelaat tot dicht bij Stanislaus, hem aanziend met onzegbare liefde.
En de jongeling, zich knielende oprichtend met voor de borst saamgelegde handen en geheven hoofd, sprak op een toon van hoogrustig bevelen tot den sidderenden dienaar:
‘Vereer het heilig Sacrament, dat gebracht wordt in tegenwoordigheid der heilige Barbara, maagd en martelares....’
En het hoofd buigend, klopte hij zich driemaal op de borst, zeggend:
‘Domine, non sum dignus....’
Dan wenkte de heilige jonkvrouw den stillen engel, die eerbiedig stond aan haar rechterzijde, dragend een gouden Hostiekelk, en Ons-Heer opheffend in de blanke hand, laafde hij Stanislaus met Jesus' verheerlijkt Lichaam.
Als in later jaren, toen de vrome jongeling verheven was op de altaren Gods, het huis, waar dit liefde-wonder geschiedde, toebehoorde aan katholieken, kwamen de geloovigen vereeren de nederige kamer, waar eens bloeide zóó liefelijke heiligheid, dat haar zoete geur Gods engelen en heiligen deed dalen naar de aarde.
(Slot volgt.)