De laatste troost. -
Zoo arm en hulpbehoevend kan de schamele daglooner niet zijn of hij deelt, met de rijksten en grootsten van de wereld, in al de genade- en troostmiddelen, die onze Moeder de H. Kerk in zoo melden overvloed aan haar trouwe kinderen verstrekt.
Ligt hij op zijn uiterste, dan brengt de priester hem zoo goed als den aanzienlijkste van de parochie de heilige Teerspijze om hem te sterken op de gewichtige reis naar het onbekende land der eeuwigheid.
Treffend is het in de katholieke streken - waar ten minste een hatelijk onverdraagzame wet dat niet verboden heeft - den priester te zien, die in superpli en stool, door den misdienaar met de schel en de brandende lantaarn voorafgegaan, langs den eenzamen buitenweg, met Ons-Heer naar een stervende spoedt. De Fransche schilder Desrousseaux heeft ons zulk een tafereel naar het leven afgemaald. Aangrijpend is de tegenstelling tusschen het bekommerd ernstig gelaat van den dorpsgeestelijke, die het lijden en den rouw meegevoelt van het arme gezin, waar hij den troost van den godsdienst gaat brengen, en het onbezorgde, guitige gezicht van den kleinen koorknaap, voor wien de droeve gang weinig meer is dan een frissche wandeling. Gedienstig houdt hij het landhek open voor den hem volgenden priester en onwillekeurig buigt hij toch ook ingetogen het hoofd, nu hij de oude vrouw snikkend langs den weg ziet neerknielen. Zoo wordt zijn dartele jeugd al zachtjes aan ingewijd in het bittere geheim des lijdens, waarmee wij, helaas, allen op deze wereld vertrouwd zullen moeten worden.