Het Leogesticht te Borculo.
Aan den grindweg tusschen Ruurlo en Borculo, omstreeks ter halverwege, ligt, op een kwartier afstands, ter rechterzijde, het landgoed oudtijds 't Rietler, thans Drietelaar genaamd. Dit erf, ruim tachtig hectaren groot, was in 1600 het eigendom van de aanzienlijke en godvreezende familie Van Eyll, welke in Borculo en waarschijnlijk op dit landgoed heeft gewoond. Eigenaar hiervan werd, in het begin van 1700, de laatste stamhouder van dat geslacht, Mr. Wessel Joseph Godfried van Eyll, zoon van Dr. Theodorus van Eyll en Anna Maria van Dijk, die zich metterwoon in Zutphen gevestigd hadden. Genoemde heer Wessel J.G. van Eyll, doctor in de beide rechten, stond in Zutphen en omstreken in hoog aanzien, meer nog dan om zijn fortuin, om zijn geleerdheid, zijn rechtschapenheid en zijn godsvrucht. Vanaf 1726 tot kort vóór zijn overlijden, den 4 Mei 1773, was hij lid van het R.K. kerkbestuur te Zutphen, en bleef in die, voor de katholieken soms moeilijke tijden de raadsman en steun zijner medechristenen niet alleen in de stad, maar ook in de omliggende gemeenten.
Mr. Wessel van Eyll was tweemaal gehuwd, en wel de eerste maal met mejuffrouw Arnolda Cornelia Haeck. Uit dit huwelijk sproten twee dochters voort. Maria Anna Adriana werd geboren en gedoopt den 19 Augustus 1733, en Alexandrina Andrea Maria den 27 Juni 1735. Beiden mochten slechts korten tijd de vreugde en het geluk der ouders uitmaken. Het eenige kind, dat overbleef, zoo verhaalt de overlevering, vertoefde op vierjarigen leeftijd, bij het gewoon jaarlijksch bezoek, met zijn ouders, op het landgoed Drietelaar. Gedurende de godsdienstoefening, welke daar in den namiddag werd gehouden, verloor het kind jammerlijk het leven in de gracht, welke thans nog het landhuis omgeeft. De overlevering leert verder, dat Mr. Van Eyll, na dien noodlottigen dag, nimmermeer op de plaats des onheils is gezien.
Hij heeft echter kunnen goedvinden een niet onverdienstelijk geschilderd portret van zijn kind, op levensgrootte, ten voeten uit, ter nagedachtenis op Drietelaar achter te laten.
Drie pastoors van Borculo, Joannes Kroese, Josephus Gerrits en Joannes Franciscus Vos, die volgens de beschikking van Mr. Van Eyll in het huis op Drietelaar, dat gedeeltelijk tot kerk was ingericht, bleven wonen, hielden dit portret onder hun bewaring. Na het overlijden van pastoor Vos, sinds Juli 1856 daar rustend en den 3 Mei 1859 daar gestorven, werd het portret overgebracht naar de kerk in Borculo en bleef daar in de sacristy bewaard. Het zal thans, na een restauratie te hebben ondergaan, volgens verlangen van den aartsbisschop naar Drietelaar terugkeeren en daar in het Leogesticht een waardige plaats vinden. Moge zij als een beschermengel over haar erfgoed waken.
De zeereerw. heer J.F. Vos bovengenoemd, achtte het niet onwaarschijnlijk, naar hetgeen hij van tijdgenooten van Mr. Van Eyll mocht vernemen, dat de bovenvermelde droevige gebeurtenis minstens mede aanleiding heeft gegeven tot de schenking van het erf en goed Drietelaar cum annexis ad pias causas. - Ziehier hoe deze beschikking is tot stand gekomen:
In 1761 trad Mr. Van Eyll voor de tweede maal in het huwelijk met de hoogwelgeboren freule Anna Maria Theresia Hackfort tot ter Horst. Den 20 December 1762 werden, bij testamentaire beschikking, de huwelijksvoorwaarden, den 12 Augustus 1760 op den huize Duistervoorde gemaakt, vernieuwd en bekrachtigd, onder voorbehoud, dat beide echtgenooten te allen tijde naar goedvinden daarin verandering zouden mogen brengen. Den 13n Januari 1763 maakte Mr. Van Eyll reeds van dit voorbehouden recht gebruik, met volkomen goedkeuring van zijn echtgenoote.
In een eigenhandig testament bepaalt hij dan onder meer, ‘dat tot nakoming en volbrenging zijner goede voornemens, tot welzijn der R.K. religie het erf en goed Drietelaar cum annexis zal zijn en blijven gedestineerd ad pias causas en dat uit de opbrengsten jaarlijks zullen worden uitgekeerd aan den wettigen en door de overheid geadmitteerden heer pastoor van Borculo, en aan de heeren pastoors van Vorden, waaronder Roderlo (Ruurlo) en van Baak, waaronder Wigtmond, elk ƒ 50. - en ƒ 25. - voor de armen. Dat verder, indien de R.K. religie in of bij Borculo mocht worden getolereerd en daar een pastoor werd geplaatst, deze, zoo hij daartoe genegen mocht zijn, zijn verblijf kan nemen op het heerenhuis op Drietelaar en tot onderhoud van dien, bij het reeds toegewezene, jaarlijks nog ontvangen ƒ 25. -, benevens het gebruik der meubelen, welke zich alsdan daar zullen bevinden, alsook van de stallen, schuren, hoven, vijvers en wandelingen bij en omtrent voornoemd heerenhuis aanwezig.’
De opbrengsten van Drietelaar waren destijds zoo gering, dat de donateur zelf betwijfelde of na het overlijden zijner echtgenoote, als wanneer zijn beschikkingen eerst in werking zouden treden, deze wel voldoende zouden wezen voor de door hem bepaalde uitkeeringen. Hij wees daarom ook nog andere goederen aan, waaruit zoo noodig, het tekort moest worden gesuppleëerd.
Ten slotte verzoekt hij zijn echtgenoote, dat zij, na zijn overlijden, bij haar leven, en wel tijdig, iemand uit haar familie, of, met goedvinden van deze, één of twee bekwame en vertrouwde personen zou verkiezen en aanstellen om de goederen te administreeren en de gelegateerde renten uit te betalen - met dien verstande, dat hij met deze beschikkingen de conscientie van geen hunner heeft willen bezwaren, alleen begeerende, dat alles zoodanig moge worden behandeld als naar beloop van tijden en exigentie van zaken het best zal schijnen, aan hen overlatende om in alle omstandigheden zoodanige maatregelen te nemen, ‘om de door mij ad pias causas vermaakte goederen te behouden en tot hun bestemming te brengen.’
Na het overlijden van haar man werd mevrouw de weduwe Van Eyll in 1774 beleend als erve van haar man. Zij testeert in 1783, sterft in 1784 en de Hackforts worden haar erfgenamen.
Als eerste administrateur van Drietelaar trad toen op de hoogwelgeboren heer Olivier Theodorus Petrus Paulus baron Hackfort van Oosterholt. Toen deze, om zijn hooge jaren en gebreken, niet meer in staat was de administratie te voeren, verzocht hij zijn oom baron Reinier Engelbert van Dorth van 't Medler deze voor hem te willen waarnemen. In 1832 werd het beheer van Drietelaar overgedragen op baron Zeno Theodorus Joannes Hermanus van Dorth van 't Medler. Van dien tijd af bleef de administratie in handen van den oudsten zoon van baron van Dorth van 't Medler.
Reeds bij het overlijden van mevrouw Van Eyll was Drietelaar aanmerkelijk in waarde gestegen en dus ook de opbrengsten vermeerderd. Onder begunstiging der veranderde tijden en door het nauwgezet en wijs beheer van de hoogwelgeboren heeren van Dorth zijn die opbrengsten nog aanzienlijk gestegen.
Het volgens den wil des stichters uit den verkoop der boomen voortgesproten kapitaal overtrof verre de in zijn testament uitgedrukte verwachtingen en ging ook die van den administrator zóó veel te boven, dat deze, na de gelukkige herstelling der kerkelijke hiërarchie in Nederland, het tijdstip gekomen achtte om den toestand der fundatie aan den aartsbisschop, Monseigneur J. Zwijsen, bloot te leggen en diens raad in te winnen. Z.D.H. oordeelde het noodig deze zaak aan de beslissing van den H. Stoel te onderwerpen. Bij apostolisch indult van 2 December 1854 werd den aartsbisschop faculteit verleend om de fructus exuberantes van het fonds Van Eyll, tot bepaalde pios usus te gebruiken, servato redditu su fficienti parochis et pauperibus, juxta prudens archiepiscopi arbitrium. Weinige jaren later deed de administrator met goedkeuring van de overige leden der familie van Dorth aan den aartsbisschop het voorstel om Drietelaar c.a. op naam van het aartsbisdom over te brengen. Met goedkeuring van den H. Stoel mocht ook dit geschieden bij notarieele acte van 5 Augustus 1863. Op verzoek van den aartsbisschop, bleef echter baron van Dorth de administratie van Drietelaar aanhouden. Na zijn overlijden in 1896 werd deze overgenomen en met vernieuwde zorg voortgezet door zijn oom den hoogwelgeboren heer Theodorus van Dorth van 't Medler, toen in dat zelfde jaar bijzondere omstandigheden den aartsbisschop van Utrecht Mgr. Van de Wetering aanleiding gaven om aan Drietelaar een nog grootschere bestemming te verzekeren. In overeenstemming met de bedoeling van den schenker mr. W.J.G. van Eyll om de uitbreiding en den bloei van den R.K. godsdienst te bevorderen en onverminderd ook de jaarlijksche uitkeeringen, door mr. Van Eyll bepaald, en later aanzienlijk verhoogd, aan de pastoors en de armen van Borculo, Baak en Vorden, vormde Z.D.H. het plan Drietelaar te herscheppen in een toevluchtsoord voor
verwaarloosde jongelingen onder leiding van eerwaarde broeders uit het St.-Aloysiusgesticht te Amsterdam.
De offers door de geestelijken en de geloovigen van het aartsbisdom aan Z.D.H. Monseigneur P.M. Snickers, den 27en Maart 1891, op zijn gouden priesterfeest gebracht, bedroegen de belangrijke som van ruim f 23.000. Deze, met nog f 10.000 vermeerderd door den jubilaris zelf, werden door Z.D.H. bestemd tot stichting van een toevluchtsoord voor verwaarloosde jongelingen. Daarvoor werd aangekocht een oud kasteel van de familie Von Heijden in Tubbergen met ongeveer 30 hectaren land. In dit huis, waaraan, volgens verlangen van Monseigneur Snickers, de naam van Leogesticht werd gegeven, werden, onder het bestuur van Broeders van de Heibloem, eenige jongelingen opgenomen. Weldra bleek het nu dat eenige verbouwing zou moeten plaats hebben.
Op het verzoek door de Broeders daaromtrent aan den opvolger des stichters, Monseigneur H. van de Wetering, gericht, zond Z.D.H. een deskundige uit Utrecht om het gebouw op te nemen en een plan van verbouwing aan te geven. Deze echter keerde terug met de boodschap, dat, om iets goeds te krijgen, het geheele kasteel diende te worden afgebroken. Omtrent dien zelfden tijd ontving de aartsbisschop de verblijdende tijding, dat de zeereerw. heer pastoor van Borculo, E.P. Former, den 20en Nov. 1895 overleden, een aanzienlijke som had vermaakt voor een godsdienstige stichting in de gemeente Borculo.
Nu viel als vanzelf de aandacht op Drietelaar en te recht kwam de aartsbisschop tot het besluit: Indien ik toch een geheel nieuw gesticht moet oprichten, dan verkies ik dit te doen op Drietelaar, waar meer dan 80 hectaren grond ter beschikking liggen en het legaat van Former z.g. kan worden aangewend.
Allereerst werd nu een nauwgezet onderzoek ingesteld omtrent de geschiktheid van Drietelaar voor het beoogde doel. Op verzoek van den aartsbisschop werd goedgevonden, dat den 13en Augustus 1896 Broeder-Overste van Amsterdam en Broeder Ludovicus, gewezen onderoverste van de Heibloem, in gezelschap van baron van Dorth, die zich tot 't geven van alle mogelijke inlichtingen bereid had verklaard, en van den deken van Zutphen, onder wien Borculo ressorteert, een verkenningstocht naar Drietelaar zouden maken. Den 19en Augustus werd door de Broeders een uitvoerig verslag van hun bevinding bij Z.D.H. ingediend.
Dit luidde gunstig; de slotsom was, dat op Drietelaar met alle hoop op welslagen een huis voor jongelingen kon worden gesticht. De congregatie van den H. Aloysius te Amsterdam verbond zich het benoodigd getal Broeders te leveren.
Nu achtte de aartsbisschop het oogenblik