Een menschenredder. -
Op de ijzige hoogte van den grooten St. Bernard, ver van alle wereldgewcel, ernstig als de roeping der ordebroeders, staat als middelpunt het eenzame hospitium, door kale rotswanden en slechts gedurende weinige maanden van spaarzaam groen omgeven.
De storm huilt om het eerwaardige gebouw; in wilde warreling stuiven de sneeuwvlokken door de lucht
De morgen was mooi; maar dreigend nadert reeds de middag. Een der monniken maakt zich gereed tot den tocht; twee beproefde honden, die hun werk goed verstaan, worden aangewezen om hem te vergezellen. En nu gaat het naar buiten in de besneeuwde wildernis. Overal steken zwartgrauwe en naakte rotspunten uit het sneeuwkleed en door de gescheurde wolken heen rijzen de schitterende toppen der bergreuzen ten hemel. Zonder geruisch, gelijk het noodlot, dat op den mensch neerkomt, omwarrelen de sneeuwvlokken den eenzamen reiziger. De machtige watervallen zijn verstomd, in een verwikkeling van ijskegels omgetooverd.
De honden zijn vooruitgesneld op het alleen voor hen nog te herkennen pad, naar alle kanten snuffelend en luisterend. Alleen in de woeste eenzaamheid, te midden van al het geweldige dat hem omringt de eenige levende ziel, stapt de monnik voort. En de storm, die geen boomgroei dulden kan, schudt aan de korte stammen langs de berghelling, tot de takken zuchten en kraken; dan strijkt hij als hoonlachend over de sneeuwvelden, drijft de vallende vlokken nieuwe zwermen van vlokken tegen en huilt alsof hij de grondvesten der natuur wilde omverwerpen.
De monnik luistert naar die bekende geluiden in de bevroren wildernis. Plotseling verneemt hij daartusschen een geraas, dat hij maar al te goed verstaat. Ginds tegen de steile berghelling stuift de sneeuw geweldig op; het is een gerol als van den donder, een schok alsof de wereld vergaat. Dat is de lawine, die alles vernietigend naar het dal afrolt.
Een oogenblik blijft de monnik met ingehouden adem staan. Waar het gevaar is, daar roept hem ook zijn taak. Waar blijven zijn honden? Hoor, was dat niet het geklingel van een klokje? Hier en daar zijn namelijk door de monniken aan hooge staken klokken aangebracht om als roepers te dienen in den nood; en zulk een klok vernam hij.
Als was de storm verschrokken van zijn eigen vernielingswerk, hield hij een oogenblik op; uit de verte klinkt het geblaf der honden. Dat beteekent redding voor den verongelukte. De monnik dringt voorwaarts in de richting van het geluid, zich door de hooge sneeuw heenwerkend, en weldra springen de honden tegen hem op. Zij wijzen hem den weg tot het reddingswerk.
Daar, waar half in de sneeuw begraven een gestalte ligt, daarheen voeren zij hun meester. Niet ver van de plek was de lawine neergekomen, en het is een vrouw, die daar half versteven, roerloos neerligt. De pogingen tot opwekking der levensgeesten, door ervaren hand onmiddellijk aangewend, zijn met gunstig gevolg bekroond: en de eerste zorg, de eerste vraag der vrouw geldt haar kindje, dat wel geborgen onder haar kleeren rust.
Warm in den mantel van den monnik gehuld, slaapt het kind. Met opwekkenden drank gesterkt, kan de vermoeide reizigster opstaan; door haar redder meer gedragen dan gesteund, volgt zij hem naar het hospitium, terwijl de vroege avond reeds zijn donkeren sluier trekt over de worstelensmoede bergwereld.
Met vroolijk geblaf melden de honden, alsof zij zich zelf van hun aandeel in het reddingswerk bewust waren, de aankomst der geredden. Met liefdevolle zorg wordt de zieke, gelijk alle hulpbehoevenden zonder onderscheid van stand of geloof, dan tot haar volledig herstel verpleegd, en het liefdegesticht mag op een nieuw werk van echt, practisch Christendom terugzien.
Ja, hoe somber ook het klooster er uit moge zien, is het toch waarlijk het schuiloord van edele, zelfopofferende naastenliefde, en menigeen, die het bezocht, moest verklaren dat hij hier voor de eerste maal aantrof, wat hij in zijn leven tevergeefs zocht: menschen.
Tusschen de 18 en 20.000 reizigers passeeren nog tegenwoordig jaarlijks den bergpas en ieder hulpbehoevend voorbijganger vindt in het hospitium, dat voor arme reizigers gesticht is, drie dagen lang kosteloos verpleging en onderkomen.
In den herfst en het voorjaar, de gevaarlijkste tijden, worden herhaaldelijk arme reizigers met bevroren ledematen langs den weg gevonden, en zeker zou slechts een klein gedeelte van hen gered worden, als niet de monniken in hun honden zulke bekwame en trouwe helpers vonden.
Over de gansche wereld is de roep verbreid van dit edele ras, dat op den St.-Bernardsberg enkel ten behoeve der naastenliefde wordt onderhouden en gekweekt, en ook over de heele wereld vindt men thans St.-Bernardshonden, die de gunst der liefhebbers danken aan hun heldhaftige stamgenooten op den St.-Bernardsberg.