ijlden zij voorwaarts. Na verloop van een kwartier riep Elzear plotseling uit:
‘Wij hebben het doel bereikt!’
Terwijl hij met de eene hand de takken, die den ingang tot dezen onderaardschen weg verborgen, op zijde duwde, wees hij met de andere Manfreda en haar vader, naar den Sors, op welks helder water het licht der sterren scheen te wiegen. Alles verkondigde plechtige stilte.
Elzear begon aanstonds de kruiken te vullen.... Toen hij hiermee klaar was, gingen zij opnieuw de donkere gang binnen, beladen met de zware waterkannen. Slechts met moeite konden zij voort, maar toen zij op de plaats kwamen, waar deze onderaardsche weg eindigde en zij dicht bij de hooge wallen genaderd waren, trof een dof gedruisch hun oor. De graaf van Sorreze ging met het oor op den grond leggen en luisterde een oogenblik.
‘Het is het gedruisch, dat de vijandelijke soldaten veroorzaken, die het slot ondermijnen!’ riep hij ontzet uit, ‘en men slaapt rustig in het kasteel!’
Als door jeugdige kracht bezield, vloog hij de steile trappen op omhoog. Manfreda volgde hem, de schrik gaf haar voeten vleugelen, en de doffe slagen der houweelen en hamers vervolgden haar in haar loop. Eindelijk waren zij boven.
‘Op de wallen!’ riep de graaf van Sorreze Elzear toe, ‘laat onmiddellijk alarm blazen! Verzamel de manschappen! Het gaat om dood en leven!’
‘Och, lieve vader!’ riep het verschrikte meisje, ‘als wij sterven moeten, denk dan toch aan God!’
Vol vertwijfeling keek de graaf zijn dochter aan en verliet haar plotseling. Hij vloog op de wallen, maar met één oogopslag zag hij, dat alles verloren was. De onvermoeide soldaten hadden, door de duisternis van den nacht begunstigd, de muren op een bepaald punt aan het wankelen gebracht; een opening was ontstaan, en de kruisvaarders drongen in talrijke scharen binnen.
De door dit onverwachte bezoek verraste bezetting ontving hen met gevelde speren; maar zij moesten na eenigen tijd voor de overmacht wijken. De onverschrokken slotheer bezielde zijn soldaten met den moed der wanhoop; een hardnekkige strijd werd aan beide zijden gevoerd, de wallen stroomden van het bloed der krijgers; het kletteren der wapenen vermengde zich met het akelig gereutel der stervenden en gewonden, maar de strijd was te ongelijk.
Plotseling weerklonk een gil;.... men zag Simon van Montfort op de wallen verschijnen, die vreeselijk met zijn reuzenzwaard om zich heen sloeg. Een lijk lag aan zijn voeten, het was dat van den.... graaf van Sorreze.
Bij dit gezicht gaven de nog overgebleven verdedigers van den burcht zich op genade en ongenade over.
Te midden van dezen bloedigen strijd en het akelig gekerm der gewonden, dat van alle zijden weerklonk, baande zich een jongeling een weg over de lijken der gesneuvelden. De graaf van Montfort volgde hem op den voet. Een priester verscheen achter hen, die dikwijls bleef staan, om woorden van troost tot de ongelukkige overwonnenen te spreken. Deze drie mannen zetten hun weg voort door de lange gangen van den machtigen burcht, totdat zij in de half verwoeste kapel verdwenen.
Daar lag Manfreda in een vurig gebed voor het beeld der H. Maagd verdiept; zij was zoo zeer in hemelsche zaken verzonken, dat zij de drie mannen niet had hooren binnentreden. Simon van Montfort en Dominicus Guzman traden op haar toe. De krijgsoverste strekte zijn degen, den priester het kruis over haar hoofd uit, ten teeken van bescherming.
‘Vrees niets, mijn dochter,’ zei de monnik minzaam.
‘Edele jonkvrouw,’ zei de ridder, ‘de degen van Simon van Montfort is uw vrijgeleide.’
‘Manfreda,’ zei nu ook Albrecht, ‘ik kom, om mijn belofte te vervullen, en mij op de uwe te beroepen.’
Zij keek allen met verwondering aan.
‘Manfreda!’ vervolgde de jongeling ongeduldig, ‘mijn moeder is met haar gevolg in het leger aangekomen, zij zal u meenemen naar haar kasteel, zij zal u haar dochter noemen.... Gij hadt haar vroeger lief.... Welaan, kom thans bij haar!’
‘Ga naar uw vrienden, ga naar uw broeders in het geloof,’ voegde Simon van Montfort er bij.
Manfreda schudde het hoofd en antwoordde:
‘Graaf van Montfort! ik heb het geschreeuw uwer soldaten gehoord, en ik weet, dat uw degen tot aan het gevest het bloed van mijn dierbaren vader gedronken heeft. - Gij, Albrecht, gij hebt u bezoedeld met het bloed mijner vrienden en mijner arme onderhoorigen.... Geen verbintenis kan ooit meer tusschen ons plaats hebben!.... Voor mij heeft deze aarde nog slechts één toevluchtsoord. - Vader!’ vervolgde de jonkvrouw, terwijl zij zich voor den monnik op de knieën wierp, ‘vader, neem mij op onder de schare uwer dochters, en moge mijn offer van den barmhartigen God de eeuwige rust voor mijn geliefden vader verwerven, die heden door het zwaard zijner vijanden viel!’
***
Eenige jaren later stierf Manfreda van Sorreze in het klooster van den H. Sixtus te Rome.