Wij kunnen hier nog de gevangenis zien, zonder een enkel raam, dus waar steeds volslagen duisternis heerscht en met een zoldering, te laag, om er rechtop onder te kunnen staan.
Wij zien nu op onzen weg vele velden met bolbloemen. En daar we, zooals men weet, juist in het voorjaar zijn, staat alles in vollen bloei.
Van de pracht van dit landschap kan niemand zich een voldoend denkbeeld vormen, die het niet met eigen oogen aanschouwd heeft. Het is een zacht mozaïek van alle kleuren en kleurschakeeringen, die men zich maar denken kan, van het vurigste rood tot het diepste blauw, van het schoonste paars tot het schitterendste geel. En wat steken al die tientallen van tinten prachtig tegen elkaar af.
We zijn opgetogen, vooral daar een vriendelijk zonnetje alles een nòg schooner aanblik geeft.
Wij krijgen in de verte reeds de bosschen nabij het dorpje Veenenburg in het gezicht. Nu genieten we een tafereel, dat ons altijd in het geheugen zal blijven.
Wat steekt dat prachtige geboomte, dat hier en daar zijn eerste blaadies vertoont, heerlijk mooi af bij die mengeling van teedere kleuren van crocusjes, hyacinten, tulpen, narcissen en tijloozen. Dezen laatsten, die het voorrecht moeten missen, in zoovele schakeeringen van kleur voor te komen, wordt dit vergoed door het bezit van het zachtste en reinste geel.
de ruïne van deveren.
En de geur, dien de bloemen verspreiden! Ik wil niet beproeven, u een denkbeeld hiervan te geven. Men heeft hier niet de hinderlijke, benauwde lucht, die men inademt, wanneer men de bollen in de kamer kweekt of afgesneden bloemen heeft. Neen, zoo sterk ruiken de velden niet. Hier snuift men met wellust de heerlijke geuren in.
Evenwel, we moeten verder. 't Kost ons moeite, zeer veel moeite, van dit schoone natuurtafereel te scheiden, doch de klok, onze beenen en onze maag, alles zegt ons, dat het tijd is, een welverdiende rust te gaan smaken en den innerlijken mensch te versterken.
Wij zullen in Hillegom een uurtje verpoozen. Wanneer we daar aankomen, bemerken wij, dat het een zeer welvarend en schoon dorp is en vinden we er tot ons genoegen, een uitmuntend koffiehuis.
En ook hier gaat het ons bijzonder voorspoedig tot nog toe. We treffen er een heereboer uit den omtrek, die wel zoo vriendelijk wil wezen, ‘de heeren ereis een en ander van de bloembollenteelt te vertellen.’
Wij hooren nu, hoeveel zorg en moeite er bij de teelt vereischt wordt. Vier à vijf jaar is er noodig, eer een bol geschikt is voor den verkoop. Elk najaar gaat hij weer in den grond, die met stroo bedekt wordt. In het voorjaar, als het zachtjesaan warmer wordt, ontbloot men de plantjes, schieten deze op en staan in eenige weken in vollen bloei. Deze bloemen verschaften ons het schoone gezicht, dat wij op onze wandeling mochten genieten. En duidelijk is door de grootte der bloemen zichtbaar, of de bol voor de eerste, of voor een volgende maal in de aarde is. Hij wordt elk jaar grooter. De afgesneden bloemen zijn betrekkelijk van weinig waarde. Ze worden wel met waggonladingen vol naar het buitenland verzonden, en ook het binnenland koopt ze, maar het voorname artikel is toch de bol zelf.
De noteering van het laatste jaar, later door mij in een courant gelezen, geeft het volgende: ‘De verzending van hyacinten naar Duitschland en Engeland is nog grooter dan het vorige jaar. Te Haarlem worden door een expediteur dagelijks gemiddeld 14500 kistjes naar buitenlandsche makelaars in dit artikel verzonden, en men verwacht, dat de aanvoer van hyacinten en later ook van tulpen uit den omtrek nog verscheidene weken zal aanhouden. De prijs op de buitenlandsche markt bedraagt thans nog per kistje hyacinten gemiddeld ƒ 1.20 tot ƒ 1.80 en voor de fijnere qualiteiten zelfs tot ƒ 3.- Voor het pak- en verzendhuis op het Klein-Heilig-Land is de straat op gezette tijden van den dag bijna versperd door de karren, wagens en manden, waarin de bloemen voor de verpakking en verzending worden aangevoerd.’
Van onzen vriendelijken inlichter waren we reeds te weten gekomen, waarom dit jaar de uitvoer van bloemen veel grooter is dan het vorige jaar. Toen hadden verscheidene telers gezamenlijk besloten, geen bloemen te verzenden, daar dit de oorzaak was, dat er aanmerkelijk minder bollen verkocht werden en zij zoodoende onder eigen duiven schoten. Nu evenwel bestaat de vereeniging niet meer en gaat ieder zijn eigen weg.
Ook worden de bloemen veel als mest gebruikt, terwijl ook groote hoopen op de vaalt terecht komen of in de slooten worden geworpen, omdat men er geen raad mee weet.
Zijn de bloemen weg, dan moet men, evenals men in het najaar, de bollen een voor een in den grond zetten, ze nu stuk voor stuk er uit nemen en ze op dezelfde wijze op planken leggen, die in de groote loodsen, waarin de bollen bewaard worden, naast en boven elkaar zijn aangebracht. Het behoeft niet gezegd, dat dit een werk is, dat vele handen vordert en - dus een goed loon geeft voor menigeen, reden, waarom deze streek zoo welvarend is. Die loodsen hebben aan alle kanten ramen, die den geheelen zomer openstaan, zoodat het er erg tocht, en daardoor de bollen goed drogen.
Een mooien bol kan men voor zes à zeven cent krijgen, terwijl een zeldzame soort wel tot vijftig cent per stuk kost.
Bouwland brengt bij verkoop natuurlijk zeer veel op. Dit jaar is o.a. een bunder verkocht voor 40.000 gulden.
We bedanken onzen zegsman en zetten de wandeling voort, blijde iets over deze merkwaardige teelt en handel vernomen te hebben.
Ik wil hier nog een enkel woord over den oorsprong der bloembollen tusschenvoegen.
In vroegere eeuwen, toen de kunstmatige verwarming van broeikassen nog niet die hoogte bereikt had, op welke die wetenschap nu staat, kon men de hyacint, die oorspronkelijk een Oostersche plant was, hier niet kweeken. Eerst toen men hiermede beter vertrouwd geraakte, gelukte het, deze bloem in het leven te behouden, ja, men slaagde er zelfs in, ze nog te veredelen. Wanneer nu de hyacint hier is ingevoerd, is niet bekend.
Iets meer weten we van de tulpen. De beroemde plantkundige Konrad von Gesner, die in 1516 te Zürich geboren werd, deelt in een zijner werken mee, dat hij de eerste tulp zag in den tuin van zekeren heer Herwart te Augsburg, en volgens hem was de bol uit Constantinopel afkomstig, terwijl hij daar weer van uit Cappadocië was gebracht.
Omstreeks 1559 kwamen de eerste tulpen in ons land. Men legde zich evenwel, daar weldra de tachtigjarige oorlog uitbrak, voorloopig niet met veel ijver toe op de teelt dezer bloem. Later had Adriaen de Pauw, pensionaris van Amsterdam, een tuin, waarin hij verscheidene soorten kweekte.
Een soort droeg den naam van ‘Semper Augustus’ en was vooral duur. Toen men eens één bol voor duizend gulden verkocht had, had de verkooper er berouw over, toen hij vernam, dat die ééne bol eigenlijk uit twee bollen bestond. In 1625 kon men voor drieduizend gulden niet twee bollen van de ‘Semper Augustus’ krijgen.
Niet alleen, dat dus gedurende eenige tientallen van jaren zulke sommen werden betaald voor een luttelen bloembol, maar bovendien leidde deze manie begrijpelijkerwijze tot een windhandel, die in geheel Holland de gemoederen in beroering bracht. Honderden werden rijk, ja schatrijk, maar duizenden welgestelde lieden werden tot den bedelstaf gebracht, zoodat eindelijk de regeering tusschenbeide moest komen.
Om op ons tochtje terug te komen.
Reeds boeit een ander schoon landschap ons oog. We hebben nu den straatweg van Leiden naar Haarlem verlaten en slaan een weinig boven Hillegom linksaf.
De tocht is nu wat langer, maar de omgeving loont de moeite dubbel, al was het alleen, omdat we weer geheel iets anders te zien krijgen. De weg gaat over de Leidsche trekvaart en de spoorbaan, die we tot nu toe aan onze linkerhand hadden, en draait dan rechtsom, zoodat hij nu vrijwel evenwijdig loopt met den grooten straatweg.
Bloembollenvelden zien we hier niet meer. Rechts heeft men laag hout, dat zoo fraai is, dat het den blik aangenaam aandoet, wijl het prijkt met het eerste jonge groen, dat hier en daar ontspruit. Hoe schalt in toppen en twijgen, in heesters en boschjes, de jubelende wildzang, hoe krachtig fluiten en kwinkeleeren de vogels, die met elkander schijnen te wedijveren, wie het luidst en het langst zijn lied kan doen klinken door de stille, heldere voorjaarslucht.
Links bemerken we in de verte de duinen, helder afstekend tegen de lucht en aan den voet er van een breede strook geestgrond, die als weide gebruikt wordt, en waarin, benevens het vee, dat blijde is, de stallen ontvlucht te zijn, leeuweriken, kieviten en andere vogels vertoeven, terwijl zij er hun nest bouwen of zich jubelend in de lucht verheffen. Hoe schoon is zulk een landschap.
Wij slaan rechts een zijweg in, die ons weer naar den grooten straatweg terugvoert.
Nabij het einde dezer laan, bij het station Vogelenzang, vinden wij een aardig koffiehuis, ‘Graaf Floris’ geheeten.
Op deze plaats stond het voormalige lustverblijf van Floris V, naar wien de herberg dan ook genoemd is. Deze laatste werd gebouwd omstreeks het jaar 1600, maar tot onze