der tonen aankondigde, wel wat voorbarig en overdreven zou blijken. Maar wat er ook op de loftuitingen, hem door zijn bewonderaars toegezwaaid, moge zijn af te dingen, zeker is, dat men hier te doen heeft met een buitengemeen talent, van bewonderenswaardige vruchtbaarheid en scheppingskracht, welks ontwikkeling ontzaglijk veel belooft voor de toekomst.
In strijd met het spreekwoord, volgens hetwelk geen profeet in zijn eigen land geėerd wordt, mocht Perosi juist in zijn vaderland den uitbundigsten bijval oogsten, terwijl naarmate zijn werken verder daarbuiten ten gehoore gebracht werden, al scherper de critiek zich deed hooren. Het verschijnsel kan geen verwondering baren, als men let op het heel verschillend karakter van den Italiaanschen kunstsmaak in het algemeen en de Italiaansche moderne muziek in het bijzonder, vergeleken bij het karakter, dat de kunst in het overig Europa eigen is. Voor Italië kan Perosi inderdaad als een hervormer en zijn optreden als een omwenteling gelden.
‘Men moet,’ zei de bevoegde kunstrechter W.P.H. Jansen in het St.-Gregoriusbład, ‘in Italië, het vaderland van den bel canto, den afschuwelijken wansmaak in zake kerkmuziek gehoord hebben om te kunnen oordeelen over de verbeteringen, welke Perosi daar zou kunnen aanbrengen; inderdaad is Perosi's kerkmuziek ernstig in vergelijking van hetgeen daar gewoonlijk te genieten (?) wordt gegeven, en zij kan, als de Italianen willen, dezen brengen tot het standpunt, waarop de Duitschers en wij hier reeds stonden een 25 jaar geleden, een voor ons achterlijk standpunt, waarop helaas! nog vele koren zich blijven handhaven; de oratoriumstijl, de religieuze stijl, die zich vooral in de latere werken van Perosi openbaart, staat niet veel hooger dan de stijl, die bij ons nog door velen al te zeer bemind wordt, maar mist gelukkig het erg-gewone, het triviale, dat vaak in de melodievorming en orgelbegeleiding dier richting voorkomt, en waaraan Perosi zich nimmer bezondigt.’
Zonder ons verder te verdiepen in beschouwingen over de verdiensten van den begaafden toondichter, wiens ‘Opstanding van Lazarus,’ in de voornaamste steden van ons land uitgevoerd, de waardeerendste beoordeelingen van onze eerste kunstrechters op muzikaal gebied heeft uitgelokt, zullen we ons, naar aanleiding van zijn portret, enkel bepalen tot het meedeelen van enkele levensbijzonderheden.
Lorenzo Perosi is den 20n December 1872 te Tortona in Piëmont geboren en dus, ofschoon hij reeds een wereldberoemdheid geniet, pas even zes-en-twintig jaar oud. Hij was de telg van een zeer muzikale familie; zijn vader is namelijk koordirecteur van de domkerk in de plaats zijner inwoning; zijn broeders, van welke een professor is in het bisschoppelijk seminarie van Tortona, en zijn zusters beoefenen allen de toonkunst en vooral de kerkelijke muziek.
In de schaduw van den ouden eerbredwaardigen dom groeide de hoogbegaafde knaap op en ontving van zijn vader, den vromen en muzieklievenden koster en organist, zulk degelijk en bezielend onderricht in de heilige kunst, dat hij al vroegtijdig besloot zich geheel aan de muziek te wijden.
Hij bezocht eerst de St.-Caeciliaschool te Rome en bracht vervolgens een jaar door in het klooster van Monte Cassino, waar hij les ontving van den vermaarden pater Krug en in zich een levendig verlangen voelde ontwaken naar den priesterlijken staat.
Met vurigen ijver en jeugdige begeestering bestudeerde hij de oude meesters der toonkunst; vooral de oratoriums van Carissimi, Handel en Haydn trokken hem onweerstaanbaar aan en vervulden hem met hooge bewondering. Al spoedig beproefde hij zijn kracht in eigen composities en onderscheidde zich door buitengewonen ijver en toewijding boven al zijn medeleerlingen.
Aan het conservatorium te Milaan, waar hij zijn diploma als maestro haalde en aan de muziekschool te Regensburg, waar professor Haberl gedurende de Goede Week van 1893 reeds motetten en andere composities van Perosi liet uitvoeren, voltooide de jonge musicus zijn studiën en in laatstgenoemde stad bood men hem al aanstonds de betrekking van leeraar voor het orgelspel aan.
Hij gaf echter aan zijn vaderland de voorkeur en werd tot koordirecteur benoemd te Imola, waar hij de Schola cantorum, door den bisschop pas gesticht, spoedig een hooge vlucht deed nemen. Weldra werd hem een benoeming tot professor aan het conservatorium te Parma aangeboden, die hij evenwel afwees om in 1894 den hoogst eervollen post te aanvaarden van organist en koordirecteur in de beroemde St.-Marcuskerk te Venetië.
Op 22 September van het volgende jaar droeg don Lorenzo Perosi als priester zijn eerste heilig misoffer op in de Santa Casa te Loreto.
In de domkerk der aloude Dogenstad vond de ziel van den jeugdigen priester en toondichter de reinste en rijkste voldoening. Wien het ooit vergund was in stilte neer te knielen aan den voet van een der hooge, met wondere kleurige figuren bedekte pijlers, wanneer bij avond de tonen van het heerlijke orgel ruischen door de geheimzinnige, met bovenaardsche gestalten bevolkte ruimte, terwijl de maan, over de lagunen opgegaan, een zilveren waas werpt over de mozaïeken van pilaren, gewelven en Byzantijnsche koepels en de stille vlam van kostbare lampen de ernstige gelaatstrekken der heiligenbeelden beschijnt - die zal ook be grijpen wat deze jonge leviet der Kerk en der kunst hier gevoeld en genoten heeft.
Halve dagen achtereen bracht hij met gebed en studie in zijn vertrekken door en tot diep in den nacht kon men hem vaak aan het orgel in St. Marcus vinden.
Hoewel hij reeds een groot aantal, door kenners hoog geroemde kerkelijke composities geschreven had, maakte toch eerst het groote oratorium ‘De opwekking van Lazarus,’ naar aanleiding waarvan hij de gelukwenschen van den grijzen Verdi mocht ontvangen, zijn naam algemeen bekend. De eerste uitvoering van zijn tweede groot oratorium ‘De verrijzenis van Christus’ in de kerk der HH. Apostelen te Rome op den 13n December van het vorig jaar werd door bijna het geheele Heilig College bijgewoond en de Italiaansche pers besprak het als een gebeurtenis in de muziekwereld. De H. Vader verleende den jeugdigen toon dichter meermalen de eer van een audiëntie en benoemde hem tot directeur der Sixtijnsche kapel, terwijl Lorenzo op zich nam, een der jongste gedichten van Leo XIII op muziek te zetten.
don lorenzo perosi.
Die buitengewone eerbewijzen hebben evenmin als de uitbundige toejuichingen, die Perosi overal waar hij zich vertoonde ten deel vielen, afbreuk gedaan aan de beminnelijke bescheidenheid en eenvoud, die zijn persoon en heele optreden kenmerken.
Gelijk ons portret in dit nummer, dat naar de laatste photographie genomen is, aantoont, heeft hij in zijn uiterlijk niets wat zijn groote gaven en schitterende virtuositeit verraadt. Hij ziet er uit als een seminarist, is klein van persoon en heeft het gemoedelijke en eenvoudige van den buitenman behouden. Alleen als hij over zijn geliefde kunst spreekt, nemen zijn oogen een bijzondere levendigheid en gloed aan en als hij zijn toonwerken dirigeert, is hij een en al leven. Enkel levend voor de kunst, voelt hij zich gehinderd door de reclame, die door den uitgever zijner werken rondom zijn naam gemaakt wordt en door het huldebetoon, waarmee zijn bewonderaars hem omringen. In het hotel Minerva te Rome hadden de bedienden voor de talrijke bezoekers, die zich aanmeldden, slechts één antwoord:
‘Don Lorenzo Perosi is wel hier, maar ontvangt niemand.’
Wat omtrent de toekomst van den kunstenaar vooral groote verwachtingen doet koesteren is dat er in zijn elkander snel opvolgende werken telkens groote vooruitgang valt op te merken. Dit bewijst, dat Perosi's talent nog in de periode der ontwikkeling verkeert, dat zijn ster haar middaghoogte nog niet heeft bereikt.
Moge God den jeugdigen priester- kunstenaar voortdurend kracht en bezieling schenken tot de hoogste volmaking zijner gaven, opdat hij door zijn gewijde toonwerken de wereld stichte en, overeenkomstig de taak der echte, heilige kunst de menschheid opvoere tot God.