De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLiesje van Possenhofen.Nu de moord op keizerin Elisabeth van Oostenrijk gepleegd nog versch in het geheugen ligt, zal het onderstaand zonnig verhaaltje harer geboorte door de lezers der Belgische Illustratie ongetwijfeld met weemoed worden ontvangen.
Het was Kerstmis van het jaar 1837, eigenlijk daags er voor, de 24ste December. De klokken der slotkapel van Possenhofen hadden juist den middag geluid, toen een heer van hooge, echt ridderlijke gestalte het park verliet en met veerkrachtigen tred naar het nabijgelegen Starnberger-meer stapte, om aan de heerlijke oevers een wandeling te doen. De vriendelijke, innemende trekken van den wandelaar schenen van blijde opgewondenheid te glimmen, als bij iemand, die plotseling van een zware zorg is bevrijd. Hijgend onder den zwaren last van een grooten takkenbos kwam van den tegenovergestelden kant een oud vrouwtje hem te gemoet en groette hem met het gebruikelijke: ‘Geloofd zij Jesus Christus!’ ‘In eeuwigheid amen!’ antwoordde de wandelaar. ‘Wel, moedertje,’ ging hij voort, ‘waar gaat u naar toe? Uw vrachtje schijnt nogal zwaar te wezen?!’ ‘Ja, ja... 't is wel wat zwaar voor een oude vrouw als ik ben. Maar och, lieve heer, ieder mensch heeft zijn pakje te dragen; de een een groot, en de ander een klein. Waar ik heen ga? Naar den overkant, naar Mairingen, naar mijn dochter, naar Toni.’ ‘Naar Mairingen?’ vroeg de heer, ‘dan behoef u u hier slechts door den veerman te laten overzetten.’ ‘Och, Heeremijntijd!... laten overzetten! Dat kost een heelen kreutzerGa naar voetnoot1)... dat is goed voor rijke lui!... Neen, neen, ik moet langs den oever tot de eerstvolgende brug loopen... ik zal er toch wel komen met mijn groote Kerstmis-geschenken. Hi-hi-hi-hi!’ lachte zij bijtend spottend. ‘En wat zijn dat voor geschenken, als ik vragen mag?’ ‘Wel, deze takkenbos voor 't huishouden en in dit zakje een grof brood met een paar eieren, wat mijnheer pastoor mij voor de vijf kinderen heeft meegegeven, want ginds in die hut heerscht groote armoede, nood en ellende. Mijn dochter haar man is eerst kortelings uit het gasthuis gekomen. - Toni zelf is ook niet bijster gezond en de kinderen zijn allegaar nog jong. Ja, ja, beste heer, bij u zal het Kerstkindje wel heel anders uitpakken.’ ‘Daar kon u wel eens gelijk in hebben, moedertje! Het Kerstkindje heeft zelfs van morgen vroeg persoonlijk mij bezocht. Mijn lieve vrouw heeft er mij een geschonken.’ ‘Wel zoo! ik begrijp u; en wat is het... een jongen of een meisje?’ vroeg de oude vrouw nieuwsgierig. ‘Het is een meisje!’ antwoordde de heer lachend, ‘en wel een allerliefst meisje, dat Liesje heet!’ ‘Wat?’ riep de oude boerin, ‘heeft het kind al een naam en 't is nog geen dag oud?’ ‘Ja,’ antwoordde de gelukkige vader, ‘in onze familie is dat zoo 't gebruik... als 't een jongen was geweest,’ voegde hij er met een zucht bij, ‘dan zou hij Max heeten.’ ‘Nu, mijnheer, dan wensch ik u van harte geluk, en hoop, dat, als de kleine meid groot is, zij een beste, brave man krijgt, die behoorlijk zijn brood heeft.’ ‘Ja, ja, dat willen wij hopen,’ sprak de heer glimlachend, ‘en nu, goede vrouw, neem uw takkenbos maar weer op; hier hebt ge een zilvergulden en laat u maar gerust van den veerman overzetten. En als u straks in 't dorp bij uw dochter bent, dan moet u haar zeggen, dat het Kerstkindje het vandaag te druk heeft om het Starnberger-meer over te steken, maar dat zij met haar vijf kinderen naar het kasteel moet komen en naar het Kerstkindje, naar Liesje van Possenhofen vragen: dan zal men haar wel ten antwoord staan.’ ‘Mijn God - mijn God, een echte zilvergulden!’ riep het oudje herhaaldelijk, ‘hoe is het mogelijk! Maar zeg eens, heertje lief, gaat het u niet aan uw hart, dat ge zooveel geld weggeeft?’ ‘Maak u daarover maar niet ongerust, moedertje, en doe wat ik u gezegd heb. God behoede u en goede reis!’ ‘God loone 't u duizendmaal!’ stamelde de oude vrouw. Een paar uren later verscheen Toni Gangelhuber met haar vijf kinderen volgens afspraak op het kasteel Possenhofen en vroeg in haar boersche eenvoudigheid inderdaad naar het Kerstkindje: Liesje van Possenhofen. Een rijk gegaloneerde bediende, die van de zaak scheen te weten, bracht de vrouw met heur angstig zich aan moeders rokken vasthoudend kroost, naar een prachtige zaal gelijkvloers, waarin zich een dame en een allerliefst meisje van een jaar of zes bevonden. De dame zei, dat het Kerstkindje van daag nog niet te spreken was, maar aan zijn zusje hier had opgedragen, aan de vrouw en hare kinderen geschenken uit te deelen. En dit gebeurde dan ook en wel zoo overvloedig, dat de arme vrouw en de kinderen van blijdschap en verbazing niet wisten hoe ze 't hadden. Te gelijkertijd werd haar een aardig sommetje gelds overhandigd. ‘Maar mijn Jesus, wien moeten wij nu op onze knieën daarvoor bedanken, dat wij voor langen tijd uit den nood zijn gered?’ vroeg de boerin met tranen in de oogen. ‘Op de knieën mag u slechts Hem bedanken, wiens heiligen naam u zooeven hebt uitgesproken,’ antwoordde een deftige, jonge heer, die onbemerkt in de zaal gekomen was. ‘Maar wien nog meer?’ antwoordde de arme vrouw, ‘wie is dan eigenlijk dat goede, lieve Liesje van Possenhofen, en wie is dan de mijnheer, die ons hier ontboden heeft, en wie is dat schoone, lieve meisje.... en wie is u, mijnheer?’ ‘Ge zijt nog al nieuwsgierig uitgevallen, want u vraagt veel; maar niettemin wil ik u billijke vragen beantwoorden. Liesje van Possenhofen is de op heden, vigilie van Kerstmis, geboren prinses Elisabeth van Beieren, en die u hier ontboden heeft is haar vader, hertog Max Joseph van Beieren; dit meisje, dat u de geschenken overgaf, is de zuster van het Kerstkindje Liesje, nl. prinses Amalia, en ik - nu, als ge 't dan toch weten wilt - ik ben hertog Luitpold van Beieren!’ De 24ste December 1837 was voor de familie Gangelhuber in Mairingen een ware dag van geluk en zegen, want van toen af werd de armoede voor altijd uit hare hut verbannen. Toen Liesje van Possenhofen ouder was geworden, plachten de twee prinsessen vaak een uitstapje naar Mairingen te doen en de hut der Gangelhubers te bezoeken. Ja, zij bewerkten zelfs, dat de vijf kinderen een betrekking en onderkomen op de hertogelijke goederen kregen. En ook later, toen het fraaie, jeugdige hoofd van Liesje van Possenhofen reeds lang de kroon als keizerin van Oostenrijk en dat harer zuster die van het koninkrijk Napels sierde, verzuimden de twee zusters nimmer, de hut van Gangelhuber te Mairingen te bezoeken, om de bewoners goeden dag te wenschen en eenige verversching te gebruiken.
J.J.G.W. |
|