De zegen der ouders is 't geluk der kinderen.
Uit het Fransch door J.A.H.
I.
De oudste lieden hadden nooit zoo'n storm hooren loeien in de diepe valleien der Vogezen.
Het was geen onweer uit den zomer, grootsch en indrukwekkend door het aanhoudend rollen des donders en het flikkeren des bliksems; neen, 't was een dier herfststormen, die, akelig en eentonig, maar ééne stem hebben: de wind, en maar één gevoel wekken: neerslachtigheid.
Twee personen bevonden zich in een kleine. lage zaal van de pastarij van Gérarmy in de Vogezen: een dezer was de pastoor van dit dorp, Bergeret, de andere Basine, zijn huishoudster.
Basine zat neergehurkt in een hoek bij den haard; pastoor Bergeret zat aan den anderen kant in een grooten rieten leunstoel; bij hem stond een kleine tafel, gedekt voor één persoon; van een schotel gebakken visch stegen verleidelijke geuren op.
Het vertrek werd verlicht door de flikkerende vlam van het haardvuur en door het twijfelachtige licht van een koperen lamp met walmende pit in een der hoeken van den schoorsteen.
‘Zoudt ge niet met uw avondmaal beginnen,’ zei Basine op ietwat knorrigen toon; ‘de visch wordt heelemaal koud!’
‘Dadelijk, Basine, dadelijk! Veel eetlust heb ik vanavond niet, en wanneer ik aan al de ongelukkigen denk, die in dit oogenblik en bij zoo'n verschrikkelijk weer zonder dak en zonder brood zijn, dan....’
‘Maar, wanneer gij vast, zullen zij dan minder honger en dorst hebben?’
‘Ik beweer niet het tegendeel, Basine.... Komaan, ik zal gaan beginnen.’
Hij nam een forel op zijn bord, maar lei al dadelijk mes en vork neer en zei:
‘Basine, me dunkt dat ik op de voordeur hoor kloppen.’
‘Neen, eerwaarde,’ antwoordde Basine. ‘Dat doet de wind, die het luik van het kippenhok dichtslaat. Ge weet, dat het maar met een touwtje is vastgebonden.’
Maar een harde slag met den klopper bewees, dat de pastoor gelijk had.
Basine stond op, nam de eenvoudige lamp, die het avondeten van haar heer verlichtte, en slofte door de gang naar de voordeur.
‘Wie is daar?’ vroeg ze op ontevreden toon.
‘Bambocke, de postrijder, juffrouw Basine,’ antwoordde een stem van buiten. ‘Ik breng een reiziger, die den pastoor wenscht te spreken. Maak spoedig open, want de wind snijdt door het gezicht.’
Basine opende met de eene hand, terwijl ze met de andere de lamp onder den neus van Bambocke hield, om te zien of hij 't ook was. Zij herkende den postrijder. Een man van hooge gestalte, gehuld in een wijden pelsmantel, stond bij hem.
‘Gij kunt nu heengaan,’ zei de vreemdeling tot zijn geleider. ‘Zeg mijn kamerknecht, dat hij mij over een uur komt afhalen.’
Dan wendde hij zich tot Basine:
‘Juffrouw, ik wenschte den pastoor te spreken.’
‘De pastoor is aan zijn avondmaal,’ gromde de huishoudster.
‘Laat maar binnenkomen,’ zei de pastoor zelf, terwijl hij de gang intrad; het weer is veel te slecht om de lieden een vergeefschen weg te doen gaan.’
Basine geleidde den reiziger binnen en trok zich terug, maar niet zonder een ongerusten en ontevreden blik op hem geworpen te hebben.