In het Heilig Land.
Wie zou in deze dagen, nu de Heilige Kerk de geloovigen samenroept rondom de Kerstkribbe om in dankbare vreugde de geboorte van den Verlosser te gedenken, niet gaarne neerknielen op de heilige plek, waar eenmaal het groote geheim onzer verlossing werd voltrokken en de Zoon Gods als een hulpeloos wichtje ter wereld kwam?
Millioenen Christenen hebben zich alle eeuwen door aangetrokken gevoeld tot die gewijde oorden, waar de Zoon Gods voor ons het vleesch aannam, waar Hij opgroeide in welbehaaglijkheid bij God en de menschen, waar Hij al weldoende rondging en waar Hij eindelijk voor ons leed en stierf om ten derden dage glorievol uit het graf te verrijzen.
De gebeurtenissen der laatste maanden, de reis van den Duitschen keizer naar Palestina en de beschouwingen, die daaraan werden vastgeknoopt, hebben meer dan ooit onze blikken weer getrokken tot dat Heilige Land, waar bij elken voetstap de treffendste herinneringen zich aan den geest opdringen en de machtigste gewaarwordingen het geloovig gemoed overstelpen.
Met belangstelling zal daarom de lezer ons volgen, waar wij hem in dit Kerstnummer voeren naar enkele van de aangrijpendste heiligdommen en gewijde plaatsen van het Heilig Land, en hem allereerst uitnoodigen tot een tocht in den geest naar het stille kleine Bethlehem, door den profeet geprezen als geenszins de minste onder de steden van Judea, wijl van haar het Licht der wereld zou uitgaan.
Onze gravure op blz. 313 biedt een schilderachtig gezicht op de overoude stad van David, in een bevallig en vruchtbaar gewest tegen de helling van het gebergte gelegen. Gelijk een oude burcht verheft zich in haar oostelijk gedeelte een groot kloostergebouw, waarboven een overoude basiliek haar koepels nog hoog in de lucht beurt. Dat is de kerk der Geboorte, door keizer Constantijn gesticht boven de plek, waar de Verlosser in een stal geboren werd. Zij werd waarschijnlijk door keizer Justinianus aanmerkelijk verbouwd en op kosten van den Byzantijnschen keizer Manuel Komnenos, die van 1143 tot 1180 regeerde, werden de wanden met vergulde mozaïeken versierd. De kerk heeft den vorm van een kruis, maar is door muren, in deze eeuw door de Grieken tusschen het koor en het schip opgetrokken, in drie afdeelingen gescheiden. De voornaamste afdeeling, rustende op acht en veertig, in vier rijen geplaatste Corinthische marmerzuilen ter hoogte van zes meter, behoort aan de Armeniërs, een andere aan de Grieken, een derde aan de Latijnen.
Uit elke dezer afdeelingen voert een trap naar de grot der Geboorte, onder het hoogaltaar gelegen en gestadig door twee en dertig lampen verlicht. Die grot is ongeveer twaalf meter lang, drie en een halven meter breed en drie meter hoog.
De wanden zijn met kostbaar marmer, met Oostersche tapijten en schilderijen bekleed en de zuilen met prachtige geschenken versierd. Op den bodem in een der nissen wijst een zilveren ster de plaats aan, waar eenmaal de kribbe stond. Zij draagt het Latijnsch opschrift: Hic de virgine Maria Jesus Christus natus est; hier is uit de Maagd Maria Jesus Christus geboren. In een andere wat dieper liggende grot wordt een marmeren afbeeldsel van de kribbe vertoond.
Den reiziger, die van Jerusalem komende, door het vruchtbare land Rephaim het oudeerwaardige Bethlehem nadert, biedt het vriendelijke stadje een bevallig schouwspel aan. Het telt thans bij de 5000 inwoners, die bijna uitsluitend Christenen zijn. Met bewonderenswaardigen ijver hebben zij de terrasvormige hellingen van het kalkgebergte door boombeplantingen en het aanleggen van akkers vruchtbaar gemaakt, zoodat de stad door een krans van groene tuinen omgeven is. Ook wijnbouw en veeteelt worden hier uitgeoefend, en vooral de bijenteelt verheugt zich hier sinds overoude tijden in grooten bloei. Daar namelijk de tallooze pelgrims, die de heilige plaatsen bezoeken, gewoon zijn daar kaarsen te offeren is er groote vraag naar was.
kapel van den calvarieberg in de kerk van het h. graf te jerusalem.
Die talrijke karavanen van bedevaartgangers riepen te Bethlehem ook een eigenaardige kunstnijverheid in het leven; de bewoners snijden namelijk uit hout, kokosnoot en schelpen allerlei voorwerpen, die met gezichten van Palestina of voorstellingen uit de Bijbelsche geschiedenis versierd worden. Dergelijke gedachtenisjes worden door iederen bezoeker van de geboorteplaats des Verlossers gaarne meegenomen, en schelpen, waarop de bedoelde voorstellingen zijn gegraveerd, worden door de pelgrims als herkenningteeken aan den linkerschouder gedragen.
Bethlehem ligt slechts een paar uren gaans van Jerusalem. Nog talrijker en aangrijpender zijn daar de herinneringen aan het leven, lijden en sterven van den Godmensch. Enkele dier heilige plaatsen vindt men in dit nummer afgebeeld en wel allereerst het gebouw, bekend als het Coenaculum of de zaal, waar de Zaligmaker op den avond vóór Zijn lijden met de leerlingen het laatste avondmaal hield.
Dit gebouw ligt buiten de Sionspoort en wordt ook door de Turken als bijzonder heilig vereerd omdat daaronder zich het graf van David moet bevinden. Van binnen worden twee vertrekken getoond, vooreerst een zaal met een spitsbooggewelf uit de veertiende eeuw, die de plaats moet innemen, waar Christus zijn leerlingen op den avond voor zijn lijden om zich vereenigde, ten einde hun als gedachtenis zijn goddelijk liefdegeheim achter te laten. Een steen in den noordelijken wand geeft de plek aan, waar Hij te midden zijner apostelen gezeten was.
Het tweede vertrek, waartoe men met enkele treden opgaat, bevat een overdekte sarcophaag, die een nabootsing moet zijn van de lijkkist van koning David, verborgen in de onderaardsche gewelven, waar geen Christen mag binnendringen en die bij hooge uitzondering thans de Duitsche keizer, op uitdrukkelijk verlof van den sultan, heeft mogen betreden.
Ten tijde van keizerin Helena, de moeder van keizer Constantijn den Groote, verhief zich hier de kerk der H. Apostelen, die voor de oudste gehouden wordt van alle christelijke kerken en in elk geval tot hooger oudheid opklimt dan de kerk van het H. Graf.
Deze laatste basiliek werd in haar tegenwoordige gedaante gebouwd door de kruisvaarders. Zij omvat niet alleen het H. Graf, maar ook den Calvarieberg, de plek der verrijzenis en andere door eerbiedwaardige herinneringen geheiligde plaatsen. Midden onder den grooten koepel staat de marmeren kapel, die het H. Graf omsluit. Wanneer men ze binnentreedt, komt men eerst in de ‘kapel van den engel’; hier verkondigde de hemelbode aan de drie Maria's de wederopstanding van den gestorven en begraven Verlosser. Het is een soort vertrek, in welks midden men een porfieren kolom ziet.
Van daar komt men in een andere gewijde ruimte; dat is het H. Graf, dag en nacht door brandende lampen verlicht. De plaats waar eenmaal het goddelijk Lichaam de verrijzenis wachtte, wordt aangewezen door een wit marmeren plaat.
De kerk bevat nog meer dergelijke afzonderlijke heiligdommen of kapellen, aan Maria, Maria Magdelena of herinneringen aan 's Heeren lijden gewijd. Een smalle trap van een twintigtal treden leidt naar den Calvarieberg, waar eenmaal het kruis des Verlossers stond en waar thans de grond bedekt is met zilveren platen, met edelgesteenten, marmer en porfier. In dit heiligdom vergunt onze gravure ons een blik.
Een andere afbeelding vertoont ons den Ecce-homo-boog, die een der nauwe straten van Jerusalem overwelft. Hier moet eenmaal het rechthuis van Pilatus gestaan hebben, waar de gewetenlooze rechter, op Jesus wijzende, tot het volk sprak: ‘Zie den mensch.’
De noordelijke pijler van den boog verdwijnt in een groot, daartegen opgetrokken gebouw, het klooster van de katholieke Sions-zusters.