De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen wandeling door Haarlem.
| |
[pagina 303]
| |
bewijs, dat het water een groote hoeveelheid ijzer bevat. Als men het water in een glas opvangt is het kristalhelder, maar laat men het maar een half uur rustig staan, dan wordt het troebel en schijnt zich een bruinachtige neerslag te vormen. Mocht er nog iemand twijfelen, dan heeft men hier de proef op de som. Vlak naast de Drinkhal staat de dikste en oudste boom van Haarlem en omstreken. 't Is een Canadeesche populier van kolossalen omvang. Drie reusachtige takken, die ieder op zich zelf een zwaren boom zouden vormen, ontspruiten op een paar meters boven den grond uit den hoofdstam en strekken zich dertig à veertig meter hoog de lucht in. De stam zelf is indertijd door het hemelvuur getroffen en middendoor gescheurd, maar men heeft deze wond geheeld, door de ontstane opening dicht te metselen en de steenen te bedekken met cement, waaraan men de kleur en den vorm van de schors heeft gegeven. Dezen reus geeft men in de wandeling den naam van ‘de dikke buurman,’ welke titel hem is geschonken door den bewoner van een nabijstaande villa, den heer Van Eden, den welbekenden kruidkundige.
drinkhal.
Het derde gebouw, dat aan de Maatschappij tot exploitatie der Staalwaterbron ‘Wilhelmina’ behoort, is het badhuis, dat ten Oosten van het brongebouw over den kleinen Houtweg is gelegen. Het is een gebouw met een front van 50 M. lang aan de straat en maar één verdieping hoog. De eene helft is de mannen-, de andere de vrouwen-afdeeling; beide zijn volkomen gelijk. Alle mogelijke snufjes op het gebied van baden zijn hier present en er is geen manier te bedenken, waarop iemand zijn lichaam met water in aanraking kan brengen, of ze is in deze stichting vertegenwoordigd. Eenvoud en degelijkheid gaan hier zamen. En nu wilde ik u nog een klein woordje zeggen over het Hollandia-tafelwater, dat niets anders is dan staalwater uit de bron, van zijn ijzer en andere minerale stoffen ontdaan en vervolgens in koolzuurhoudend water veranderd. De meest uiteenloopende reclamemiddelen zijn gebezigd, om dit water overal te introduceeren, en de heer Koolhoven, de bestuurder der Maatschappij, heeft zich een zekere vermaardheid verworven door de vindingrijkheid, waarmee hij telkens iets nieuws bedenkt. Dank zij deze volharding, maar niet minder wegens de werkelijk voortreffelijke eigenschappen van den drank zelf, houdt het Hollandiawater met eere den strijd vol tegen andere, vooral buitenlandsche concurrenten, en doet als 't ware een zegetocht door ons vaderland en de koloniën. En hiermede zijn wij, naar aanleiding van de photographieën voor de Illustratie genomen, aan het eind gekomen van onze kleine wandeling door Haarlem. Niet, dat ik ben uitgepraat of dat er in de goede Spaarnestad niets meer zou zijn op te merken. Bij lange niet! Ik zou u nog moeten rondvoeren door den Hout (wie spreekt van Haarlem, zonder aan den Hout te denken). Ik zou u het Paviljoen moeten laten zien, gesticht door den schatrijken bankier Hope, later bewoond door koning Lodewijk-Napoleon, daarna weer Rijkseigendom en schilderijen-museum en nu in gebruik bij de Ned. Maatsch. v. Kunstnijverheid, die op de bel-étage een bezienswaardig museum heeft aangelegd, terwijl de grondverdieping is ingenomen door het Koloniaal-Museum. Wilt gij nog meer weten, dan zoudt gij mij moeten volgen naar de bekende school van Kunstnijverheid, die bloeit onder leiding van zijn bekwamen bestuurder E. von Saher en als een der beste inrichtingen van dien aard in ons land bekend staat. Gij zoudt een bezoek moeten brengen aan het Bisschoppelijk MuseumGa naar voetnoot1), aan de Nieuwe Kathedrale kerk van St. BavoGa naar voetnoot2), aan de rijtuigfabriek der heeren Beynes, aan de werf Conrad, die baggermolens en dergelijke aardigheden meer over de geheele wereld verspreidt en aan zoo menige andere industrieele instelling, die een meer dan vaderlandsche vermaardheid geniet. Want Haarlem is niet alleen een fraaie oude stad, die door tal van typische en vroolijke geveltjes en gebouwen den bezoeker boeit; Haarlem is niet enkel een der juweelen der Nederlandsche natuur, wat zijn ligging betreft; Haarlem staat ook op een hoog standpunt, wat aangaat handel en vooral nijverheid, om nog niet eens te spreken van zijn wereldberoemde bloembollen en bloemen. Misschien komen al deze zaken later nog wel eens aan de beurt. Laat ons daarom eindigen met een algemeen overzicht der stad en omgeving, en daartoe gebruik maken van een zonnigen zomerschen Zondag, wanneer de natuur evenals de menschen haar beste pak heeft aangetrokken. In de morgenuren is de zon de meesteres der straten. De winkels blijven gesloten en alles is stil. De Haarlemmers blijven Zondags een uurtje langer slapen dan in de week en maken langzamer, meer bedaard en zorgvuldiger hun toilet. Eenige uitgaande kerken, wel te verstaan de brave lieden, die hun godsdienstplichten hebben vervuld, roepen eenige tijdelijke beweging te voorschijn, maar eerst tegen tienen, als de verschillende protestantsche en katholieke diensten een aanvang nemen, worden de straten gevuld door een menigte deftige, haast zei ik statige burgeren en burgeressen, die nog, evenals in den tijd van Hildebrand, onder hun beste tuig liggen. Zoolang de godsdienstleeraars aan het woord zijn, blijft het in de omstreken rustig. De buitengezelschappen van ‘Trouw moet blycken’ is nog steeds tegenwoordig en de ‘logementen’ bergen al jaren, zooals vroeger, huurders en gasten, maar tot 's Zondags twaalf uur zijn de Dreef en de Hout tamelijk eenzaam en verlaten. Alleen de niets ontziende fiets komt tegenwoordig de oude traditie verbreken. Het is verbazend, hoeveel van die voertuigen alle dagen en vooral des Zondags de omstreken van Haarlem doorkruisen. Een inwoner der Spaarnestad behoeft tegenwoordig niet bang meer te zijn, dat hij met ‘de schuit van achten’ uit Amsterdam een steen gezonden krijgt in den vorm van een onwelkomen neef, hij moge dan Nurks heeten of Goedhart; want de schuit is al lang een historische merkwaardigheid geworden, en bij de tegenwoordige verdraagzaamheid (een gevolg van al de neutraliteit bij onderwijs en opvoeding) zal men niemand meer aanmerkingen hooren maken op eens andermans boord of schoenen. Maar in plaats van één zoo'n steen, krijgen de Haarlemmers in het algemeen tien personen op de fiets uit de hoofdstad gestuurd. In den vroegen morgen snorren enkele bij-de handjes reeds door de eenzame Zijlstraat om den weg naar het Duin in te slaan. Maar zoo tegen twaalven komt de groote trek. In ploegen van soms tien of twaalf peddelen zij door de stad, niet zooals in Hildebrands jonge jaren, gemiddeld één mannetje op zes of zeven wijfjes, maar tamelijk wel gelijkmatig over beide seksen verdeeld. Van lange Goudsche pijpen, die zij tusschen duim en voorvinger losjes laten heen en weer slingeren, is natuurlijk geen sprake meer. De fiets is in 't algemeen een vijandin van het rooken. Enkele heeren hebben een sigaret of een ander stuk tabak tusschen de tanden, maar de meesten rijden nicotine-vrij.
brongebouw te haarlem.
Aardig is het de verschillende typen op te merken. Er zijn in Amsterdam eigenaardige wezens van een ander ras dan de overige Nederlanders. Buiten hun stad van inwoning willen zij zich gaarne grootsteedsch voordoen, maar hun bekende kleinsteedschheid verraadt gewoonlijk spoedig hun afkomst. Zoo ziet men onder de Zondags-fietsers in Haarlem heeren, die zich het air geven van een lord met een te verteren rente van een half millioen, terwijl zij toch slechts den eervollen, maar nederigen rang bekleeden van winkelbediende en op hun uitstapje naar de bloemenstad leven | |
[pagina 304]
| |
van één kwast en een broodje met kaas. Zoo komen er damen voorbij op een rammelende huurfiets, die gekleed zijn (de damen meen ik) in een volledig sportcostuum, met fietsbroek en al wat er meer bij hoort en die men door de week in den Jordaan achter een kar met zuur kan zien loopen; want driekwart van dergelijke geëmancipeerde damen behooren tot den stam van Juda. Soms ontmoet men een geheele familie van vader, moeder en twee kinderen, allen op de fiets, terwijl de jongste spruit, die nog niet het vrije gebruik van zijn beenen heeft, op vaders stuurstang is vastgebonden. Tandems ziet men in soorten. Bij sommige zit de heer voorop, bij andere de dame. In het eerste geval heb ik deze symboliek altijd zoodanig opgevat, dat de man in huis de baas is; in het tweede geval bekroop mij steeds het sombere voorgevoel, dat de vrouw niet alleen in eigenlijken, maar ook in figuurlijken zin de broek aan had. Maar in dergelijke zaken kan mijn oordeel falen en gaarne geef ik mijn oplossing voor een betere. Al deze kettinggangers nu zoeken zoo spoedig mogelijk de vrije natuur. Sommigen rijden door de stad op een wijze, die onze oostelijke naburen ‘grossartig’ noemen: met ééne hand sturen zij, de andere hand houden zij sierlijk in de zij en met een lorgnet voor het oog blikken zij rond met het air van een generaal tijdens de inspectie. Anderen daarentegen zitten krampachtig over hun stuur gebogen en bellen zenuwachtig voor ieder twee- of vierbeenig wezen, dat hun in den weg schijnt te kunnen komen. De grootste vijanden van dezulken zijn honden en kleine kinderen en als zij het ongeluk hebben een van deze wezens te na te komen, verliezen zij dadelijk hun tegenwoordigheid van geest en hun trappers en rijden in onbestuurde hulpeloosheid tegen iemand anders, die hun tien meters ver uit den weg liep en met het geheele spektakel niets had uit te staan. Ook zijn er heeren velocipedisten, die schijnen te gelooven aan de onoverrijdbaarheid van het menschdom. In volle vaart stormen zij door de dichte drommen stemmige kerkgangers, die juist het Godshuis hebben verlaten, en toonen een merkwaardige onverschilligheid voor de scheenen en beenen van hunne medemenschen. Een schrille tegenstelling vormen dezen met de uiterst voorzichtige rijders, die liever een straatje om maken of, als zij het gedrang niet kunnen vermijden, afstijgen en hun stalen ros aan de hand meevoeren. Merkwaardig is het te zien, met welk een ingespannen gelaat en onderzoekenden blik deze rijders telkens aan den band voelen of den ketting betasten of onder den zadel gluren, om de wereld in den waan te brengen, dat hun te voet gaan te wijten is aan eenig gebrek aan hun tuig en volstrekt niet aan hun onbedrevenheid.
wilhelminabron te haarlemmermeer.
Zooals gezegd is, zakken al deze fietsers af naar buiten, in gezelschap van rijtuigen, voetgangers en meerdere liefhebbers. Er zijn er nog wel, die hun weg nemen naar Heemstee en de Glip, of doorrijden naar Bennebroek, Lisse en Hillegom, maar de grootste massa zoekt toch tegenwoordig Overveen en Bloemendaal. En waarlijk, deze kanten uit is de natuur op haar schoonst. Haarlem is geen doode stad. Telkens worden verbeteringen ingevoerd of nieuwigheden die den bloei der gemeente kunnen bevorderen. Een electrische spoor zal weldra Haarlem met Amsterdam en Zandvoort verbinden; een andere tram is in aanleg, die Bloemendaal in vijf minuten zal doen bereiken, en behalve deze verbindingen komen er nog andere om en in de stad tot stand.
badhuis.
Geen wonder, dat de streek naar het westen de meest bevoorrechteblijft. Daar liggen Velserend met de ruïne van Brederode; daar vindt men de Blauwe Trappen, het hoogste duin uit de omgeving, van waar men een uitgestrekt, prachtig vergezicht heeft; daar kan men dwalen door het Schaperduin, door het Bloemendaalsche bosch en de omstreken van Zomerzorg en Meerenberg; daar eindelijk is kort geleden het villa-park Duin en Daal geopend, dat het schoonste is van het schoone en de roem van Haarlems omstreken. Wie ooit Haarlem bezoekt, verzuime niet met dit paradijs kennis te maken. Verder naar het Zuiden liggen het Kolkje en Kraantje-lek, die met hun houtrijke omgeving de verbinding tot stand brengen met den Aardenhout en Vogelenzang. In deze heerlijke omgeving nu brengen duizenden hun Zondag door. De Amsterdammers, die thuis moeten eten, zakken om twee of drie uur al weer af. Anderen, wier beurs beter gespekt is, blijven tot 's avonds en nemen dan den trein huiswaarts, om den volgenden dag te verteilen, hoe heerlijk zij gefietst hebben. De oprechte Haarlemmers komen eerst na den middag opdagen en blijven tot de maan aan den hemel schijnt. Maar velen ook vertrekken vroeger en gaan Houtwaarts om te genieten van de muziek in de stadstent of in het park van het Brongebouw. En na deze kleine Zondagswandeling wensch ik den geduldigen lezer bestendig welzijn met de uitnoodiging: Kom zelf eens een bezoek brengen aan de schoone Bloemenstad en hare heerlijke omstreken bewonderen! |
|