Een wandeling door Haarlem.
door J.F. Nuyens.
(Vervolg).
Na dit korte bezoek aan het belangrijk overblijfsel der middeleeuwen wandelen wij den buitenkant der stad langs, steken bij de Hooge Brug opnieuw het Spaarne over en wandelen langs den lommerrijken Kouden Horn naar de Bakenesser kerk, de oudste der overgebleven middeleeuwsche godshuizen.
Dit gebouw dagteekent van ongeveer 1250. Door velen wordt de stichting toegeschreven aan den Roomsch-Koning Willem, en tot aan de hervorming toe behield zij den oorspronkelijken naam van O.L.V.-Kapel. In 1620 werd zij door aanbouw van een Noordelijk zijschip op juist niet zeer fraaie wijze vergroot, bij welke vergrooting het portaal behoort, dat aan Lieven de Key wordt toegeschreven. Fraaier dan de kerk is de laat-gothische toren uit het begin van de 16e eeuw. Het onderdeel is vierkant opgemetseld uit rooden baksteen; dan volgt een fraaie leuning, waarop een achthoekige bovenbouw rust uit gehouwen steen, rijk versierd met kogels en fialen, en daarboven verheft zich het eveneens achthoekige hoogste gedeelte, uit hout vervaardigd en met lood overdekt, waarop de tulpvormige spits rust, die ook aan den toren van St. Bavo voorkomt. De verhoudingen van den Bakenesser toren zijn nog fraaier dan die van St. Bavo en de versiering is rijker, zoodat de algemeene indruk nog gunstiger is dan die van de hoofdkerk.
Na al deze merkwaardigheden uit den ouden tijd, rest ons nog te spreken over een instelling, die uit de laatste jaren dagteekent. De schrandere lezer zal al wel begrepen hebben, dat ik hier bedoel het Brongebouw en al wat daar bij behoort.
Het schijnt een tegenspreking van den eersten rang, in ons vlakke polderland te spreken van een ‘bron’, evenals het een uitgemaakte zaak is, dat men, als er sprake is van een ‘badplaats’, alleen denkt aan Scheveningen, Zandvoort en anderen. En toch is Haarlem op weg een mededinger te worden van Spa, Wiesbaden, Ems en dergelijke beroemde plaatsen, en de nieuwste parel, die de stedekroon van de aloude Spaarnestad siert, heet: ‘Staalbad Haarlem.’
de bakenesser kerktoren te haarlem.
Naar een photographie van J.G. Kramer, te Groningen.
Deze jongste titel van ‘Staalbad’ dankt Haarlem aan een eenvoudigen stroom water, die in den Haarlemmermeer-polder uit den grond opborrelt. Op de hoeve ‘D'IJserinck’ levert de bron al van 1854 af elke etmaal 100.000 L. water, dat, vóór men er de waarde van kende, in de slooten en vaarten van de omgeving wegliep en door den boer en zijn familie, benevens het vee en andere huisdieren eenvoudig tot drinkwater werd benut. Het gebruik van dit water werkte allergunstigst op den gezondheidstoestand van alle redelijke en onredelijke hoevebewoners, ja, men kan gerust verklaren, dat het ijzerhoudend nat de geheele familie het bezit verschaft van ijzeren zenuwen en stalen spieren. De eigenaardigheid echter, dat het water overal, waar het langs stroomde een roodachtigen neerslag achterliet, vestigde de aandacht van deskundigen op dit bijzondere vocht, en het duurde niet lang, of het was een uitgemaakte zaak, dat Nederland in zijn meest vlak en laagst gelegen gedeelte een staalwaterbron bevat, die in één adem genoemd mocht worden met de beste uit het buitenland. De scheikundige ontleding toonde aan dat het Haarlemsche staalwater 0,1112 gram ijzer (Ferro hydrocarbon) per L. bevatte en in dat opzicht alleen overtroffen wordt door de beroemde Pouhon te Spa. Hiertegenover echter staat, dat de aanwezigheid van ijzer vergezeld gaat met niet minder dan 3.2445 gram keukenzout per L. en hiermee kan geen een bekende bron op één lijn gesteld worden, of zoo er al een enkele is, die meer zout bevat, dan is de hoeveelheid ijzer veel minder.
Zoodra dit resultaat bekend was, besloten eenige ondernemende mannen, de uitstekende eigenschappen van het Haarlemsch staalwater mede te doen werken tot meerderen bloei van de stad. Hiertoe was het noodig, het water uit de Meer door ondergrondsche buizen naar Haarlem te leiden, daar men toch midden in den vlakken polder geen badplaats kon stichten. Dit was echter niet genoeg. Een drinkhal moest den patiënten gelegenheid geven hun glaasje staalwater te gebruiken en een brongebouw zou de noodige gemakken en vermakelijkheden aanbieden om den badgasten verstrooiing te geven. En behalve dat zou nog een badhuis verrijzen, waar alle mogelijke soorten koude en heete baden konden genomen worden, electrische- en modderbaden niet uitgesloten.
Ziedaar dus het ontstaan van het Brongebouw verklaard en daarmee de ontwikkeling van Haarlem als badplaats.
(Wordt vervolgd.)