[Nummer 36]
Puvis de Chavannes.
Wie ooit het voorrecht heeft gehad, in de ontheiligde kerk der H. Genoveva, thans het Pantheon te Parijs, de heerlijke muurschilderingen te zien, voorstellende de geschiedenis der maagdelijke schutsheilige van de wereldstad, die weet meer van den meester, wiens naam hierboven staat, dan hier in een kort bestek van hem verteld kan worden.
Als een visioen uit een ver en vroom verleden, toen de menschheid nog in kinderlijke onschuld daarheen leefde, zoo vertoonen zich voor ons oog die eenvoudige, maar grootsche tafereelen in de edele soberheid van hun lijnen, en de stille wazige zoetheid van hun gedempte tinten. Een idyllisch landschap met ijl geboomte, dat den blik vrijlaat op verre verschieten, en daarin grazende schaapjes, schamel gekleede landlieden, bezig met den veldarbeid, maar ook een bisschop, die als een vader te midden zijner kinderen rondwandelt en in het nederig herderinnetje het bevoorrechte kind ontdekt, dat het merk der goddelijke uitverkiezing op het voorhoofd draagt.
Hoe is het mogelijk, vraagt men zich af, dat in onzen verlichten, wijsneuzigen, koud-prozaischen, nuchteren tijd dergelijke schilderingen konden ontstaan, die door hun naïeve, teer-mystieke poëzie de gouden legenden der middeleeuwen voor den geest roepen? Dat in de negentiende eeuw, midden in het moderne Babylon van de Seine, aldus het leven der engelachtige maagd van Nanterre voor de verbaasde blikken van boulevardiers fin de siècle zou worden ontrold op de muren van een tempelgebouw, aan den eeredienst van den God van Genoveva onttrokken en met verwaten trots aan de ‘groote mannen’ van Frankrijk gewijd?
Ja, hoe is dat mogelijk?
Hier staan we voor een zelfde verschijnsel, als waarop ik kort geleden wees bij de bespreking van den Engelschen kunstenaar Burne Jones.
Het is de reactie tegen den geest des tijds, die kunstuitingen te voorschijn roept als die van Burne Jones in Engeland en die van Puvis de Chavannes in Frankrijk. Wars van den materieelen geest der eeuw, voelen dergelijke kunstenaarszielen zich getrokken tot het ideale, het reine en heilige. Aanvankelijk begrijpt de groote menigte niets van hun streven; vandaar dat zij te kampen hebben met de bekrompen eenzijdigheid van de heerschende school, met de botheid van het domme publiek, dat hun eerste pogen belacht, tot eindelijk, langzaam aan toch het mooie wat zij droomden ook door anderen begrepen en gevoeld wordt en de officieele academische kunst gedwongen wordt hun arbeid te huldigen.
Er is veel overeenkomst tusschen de kunstenaarsloopbaan van Burne Jones en Puvis de Chavannes. Beiden mochten eerst na lang en bang worstelen voor hun kunst de waardeering vinden, waarop zij aanspraak mag maken. De bijval van Puvis de Chavannes dagteekent pas van een tiental jaren terug; vóór dien tijd telde hij maar een kleine schaar van stille vereerders.
De groote meester, voor weinige dagen in in vier-en-zeventigjarigen ouderdom overleden, was te Lyon uit een oude Borgondische familie geboren en zou zich aanvankelijk aan de wetenschap wijden, toen een reisje, dat hij naar Italië maakte, over zijn roeping besliste.
puvis de chavannes, † 25 October 1898.
Hij kwam in de leer bij Henry Scheffer, den broer van onzen beroemden landgenoot Ary Scheffer, werkte vervolgens ook onder leiding van Delacroix en Couture, tot hij zich in 1852 zelfstandig vestigde in zijn werkhuis op de plaats Pigalle, waar hij tot vóór twee jaren onvermoeid gearbeid heeft.
Scheffer en Delacroix, de keuze dier meesters wijst duidelijk op de voorliefde van den leerling voor het ideale, die hij bij het aanschouwen van de meesterstukken der christelijke kunst in Italië had opgedaan en die hij trouw zou blijven ondanks de machtige realistische en naturalistische strooming.
Toch maakte hij zich spoedig van den invloed dier meesters los om geheel zelfstandig zijn eigen oorspronkelijk talent te ontwikkelen. Grondige studie en diep nadenken hadden hem gevormd tot een veelzijdig kunstenaar van uitgebreide kennis en heel eigenaardige gaven. Hij was de man niet om platgetreden paden te bewandelen; hij was geroepen een nieuwe eigen baan te openen en.... hij werd de schepper van de nieuwe decoratieve kunst in Frankrijk, ja misschien de grootste wandschilder van onzen tijd.
Elke van zijn muurschilderingen is een meesterstuk. In zijn wandtafereelen in het museum van Amiens Picardianutrix en Ludus pro patria toonde hij zich de evenknie der grootste meesters. Het museum van Marseille vertoont van hem twee doeken, ‘Marseille de poort van het oosten’, en ‘Marseille als Grieksche kolonie’, waarin vooral het landschap bewonderenswaardig is van zachte harmonie. In het stadhuis van Poitiers bewondert men zijn ‘Heilige Radegonde’ en zijn ‘Karel Martel’; in het museum van Lyon, zijn geboortestad: ‘Het gewijde bosch’, ‘Visioen deroudheid’en ‘Christelijke bezieling.’
Dit laatste tafereel is weergegeven in den 21n jaargang der Belgische Illustratie blz. 325 en de lezer, die deze reproductie wil naslaan, zal getroffen worden door de hooge poëzie, het diepe en fijne gevoel, de omvangrijke kennis en de groote meesterschap, waarmee daar de heilige begeestering der oude christelijlijke meesters is weergegeven.
De opmerking is gemaakt, zelfs in katholieke bladen, dat Puvis de Chavannes in de straks genoemde tafereelen (Bois sacré en Vision antique) gelukkiger is geweest in de vertolking van de poëzie der heidensche oudheid, dan in de Inspiration chrétienne, waardoor hij den christelijken schoonheidszin huldigde. Mij komt dat een heel subjectieve opvatting voor: het heidensche vormenschoon trekt uit den aard van de zaak onze zinnelijke natuur meer aan dan het ascetische mysticisme van het christelijk schoonheidsideaal; en vooral waar dat heidensche schoon door een Puvis de Chavannes werd geïdealiseerd, is het heel natuurlijk dat het den oppervlakkigen beschouwer meer behaagt dan de heilige ernst der strenge monnikfiguren op het christelijke tafereel.
Maar het gaat niet aan daarom te zeggen dat de schilder meer heidensch voelde dan christelijk; het ligt geheel aan den beschouwer zelf, die door de uitwendige bekoorlijkheid der heidensche vormen meer geboeid wordt dan door het geheel geestelijke en innerlijke, het zieleschoon, dat zich in de christelijke kunst uitspreekt.
Dat Puvis de Chavannes juist dat zieleschoon diep heeft gevoeld bewijst zijn ‘Leven der H. Genoveva’ in het Pantheon, dat natuurlijk in