Een Chineesche gerechtszitting. -
Het is bekend dat de Chineesche rechtspleging niet van de gemakkelijkste is. Zij geschiedt volgens de wetten van den ‘grooten tsing,’ die het eerst in 1646 en later nog meermalen in Europa zijn uitgegeven. Dat wetboek bestaat uit zeven afdeelingen, waarvan de eerste slechts algemeene bepalingen behelst, terwijl de volgende handelen over het burgerlijk leven, de belastingen en den eigendom, de plechtigheden en gebruiken, de krijgszaken, de straffen en den openbaren arbeid. Alle artikelen onderscheiden zich door duidelijkheid en bepaaldheid. Het wetboek van strafvordering kent tien groote misdaden, nl. opstand, diefstal, desertie, vadermoord, moord, roof van heilig goed, goddeloosheid, onruststokerij, weerspannigheid en ontucht, waarop, buiten de van ouds gebruikelijke verminkingen, vijfderlei straf is gesteld in stokslagen, verbanning of den dood. Later is de ballingschap veelal door kerkerstraf vervangen.
Bij het verhoor is de pijnbank in gebruik, en wie zich niet van een aanklacht kan zuiveren zonder dat de waarheid daarvan bewezen kan worden, moet toch de halve straf ondergaan. De hoogste straf is gesteld op hoogverraad, en zelfs de naaste bloedverwanten van den misdadiger worden daarbij niet verschoond. Moord in het algemeen wordt gestraft met onthoofding, maar wie een mandarijn vermoordt, wordt tusschen twee planken overlangs doorgezaagd, terwijl brandstichters den hongerdood moeten sterven. Het vindingrijkst is men voorts geweest in het bepalen van allerlei verminkingen: roovers verliezen de beenen of den neus, valsche munters de oogleden; en het wegsnijden van bepaalde hoeveelheden vleesch komt dikwijls voor.
Wanneer mandarijnen hun plicht vergeten jegens de zoodanigen, die boven hen staan, ontvangen zij een brandmerk op het aangezicht.
Gewone dieven worden veroordeeld om een houten kraag (kang) te dragen, zoodat zij niet zonder hulp voedsel kunnen gebruiken.
In vele gevallen kan men zich intusschen met geld van de straf vrijkoopen; en ook vindt men bepalingen, die van meer menschelijkheid getuigen, zooals bij voorbeeld dat de eenige zoon van een weduwe niet mag verbannen worden, en dat kinderen, die klachten indienen tegen hun ouders, wanneer die gegrond zijn, met honderd bamboesslagen, en wanneer zij ongegrond zijn, met den dood gestraft worden.
Onze gravure stelt een Chineesche gerechtszitting voor, waarbij blijkbaar twee beschuldigden in het verhoor genomen worden. De rechter hoort de aanklacht van den beschuldiger aan, terwijl twee schrijvers zich gereed houden om het verhoor op te teekenen. Klaarblijkelijk geschiedt dat verhoor, zooal niet op de pijnbank, dan toch op pijnlijke manier. Ten minste wij zien de gerechtsdienaars met stokken gewapend, en terwijl op den ontblooten rug van den eenen beklaagde de striemen van de slagen al goed te zien zijn, bukt de andere onder de portie, die hij zoo juist ontvangt.
De overige aanwezigen schijnen hooge personen, die in het gerechtshof geen vreemdelingen zijn; ze drinken daar ten minste op hun gemak thee en rooken een pijp, waarbij het gezicht van de foltering hen niet bijzonder schijnt te hinderen.