willen richten, maar de fondamenten waren niet zwaar genoeg en het bouwwerk werd weer afgebroken. Daarna begon men in 1502 met een massieven klokkentoren op het kruis, maar ook hier waren de grondslagen te zwak, zoodat in 1519 de tegenwoordige toren werd gebouwd, die geheel bestaat uit hout, met lood overtrokken. Deze toren, door zijn vorm welbekend door het geheele land, nadert in zijn constructie reeds tot de vormen van de Renaissance. De herhaalde horizontale verdeeling wijst er op, dat de zuivere Gothiek niet meer aan het woord is.
De kerk is tegenwoordig bijna geheel hersteld en prijkt, wat het uitwendige aangaat, ongeveer in haar oorspronkelijke schoonheid. De kolossale, prachtige transeptramen in den Noorder- en Zuidergevel zullen in ons land slechts in enkele tempels hun gelijke vinden; zij maken op den beschouwer een machtigen indruk, te meer, daar ook de transeptgevels zelf geheel in hun oorspronkelijken toestand zijn hersteld en den indruk maken, alsof de bouwmeester zelf eerst kort geleden de laatste hand aan zijn werk heeft gelegd. Tegenwoordig is de reusachtige steiger, die bij de geheele herstelling dienst doet, opgericht voor den voorgevel en ieder, die de zware palen, balken en planken veertig à vijftig M. hoog de lucht in ziet gaan, en de soliede bouwing van het geheel bewondert, moet erkennen, dat deze stelling alléén reeds een bijzonderheid is. Die, welke bij de herstelling van den Domtoren in Utrecht dienst doet, is er nietig bij.
Het spreekt van zelf, dat bij een gebouw als de St. Bavo, waaraan verschillende geslachten hebben gewerkt, nooit sprake kan zijn van volkomen eenheid in den stijl. Ik wil u slechts wijzen op de vroegere doopkapel aan de Zuidzijde, tegenwoordig de grafkapel van Arent de Raets. De sierlijke gevel van deze kapel past volkomen met den stijl van het geheele gebouw, maar de bijzonderheden, de steunbeeren, het topgeveltje, de kogels en de omlijsting van grootere en kleinere lichtopeningen vertoonen de fraaie vormen van de vroeg-Renaissance en kunnen door de groote overeenkomst, die zij vertoonen met de versieringen van de Vleeschhal, gerust aan Lieven de Key worden toegeschreven.
Wij laten nu het uitwendige van de kerk verder buiten beschouwing. Evenmin keuren wij de barbierswinkeltjes, zuur- en eierenhuisjes en verdere gebouwtjes, die tusschen de steunbeeren van den kolossus zijn opgericht, onze aandacht waardig en treden het inwendige binnen. Een machtigen indruk maakt het tweede middelschip, dat zich uitstrekt tot aan het hoogkoor met zijn heerlijke, rijkbeschilderde houten stergewelven. Onwrikbaar staan de talrijke ronde zuilen in het gelid geschaard en dragen de zware bogen, de dikke hoofdmuren en de ribben van hoofd- en zijbeuken. Vooral het dwarsschip, dat ruim genoeg is om een kerk op zich zelf te vormen, is de aangewezen plaats, om van het geheele bouwwerk den meest verheffenden indruk te verkrijgen.
Als steenen reuzen rijzen de vier hoofdpijlers omhoog, om tot steun te dienen voor het kolossale steenen kruisgewelf, dat het middelste gedeelte van het dwarspand overdekt. De groote transeptramen laten overvloedig licht in de wijde halle binnenstroomen en het oog rust met welgevallen aan de eene zijde op het vermaarde orgel, aan den anderen kant op het fraaie koorhek. 't Is waar, de Groote Kerk van Haarlem munt niet uit door rijke ornamentiek of overdadige versiering, maar weinig kerken inboezemen zoozeer door eenvoudige schoonheid, statigen ernst en bewonderenswaardige evenredigheid van vormen en verhoudingen.
Welke zal dan wel de indruk geweest zijn ruim drie eeuwen geleden, toen de tempel in volle pracht aan den dienst van God was toegewijd; toen de schennende hand der woeste beeldstormers het vlekkelooze gewaad van de bruid des Heeren nog niet had gescheurd en bezoedeld! Stel u voor de kerk, versierd met vier en dertig altaren, toegewijd aan verschillende Heiligen en opgericht door gilden of particuliere familiën. Denk u verplaatst in het grootsche gebouw op een der hooge kerkelijke feestdagen. De dienstdoende priester verricht de plechtigheden in het hoogkoor, waarvan de zuilen beschilderd zijn met rijke ornamenten in tapijtvorm. Het massief zilveren beeld van St. Bavo, een zilveren beeld van de H. Maagd en ontelbare beelden van andere heiligen versieren de pijlers en wanden, of prijken op de altaren in de kapellen of zijbeuken. Groen en bloemen sieren het hoofdaltaar en de rijke schat van gouden en zilveren tempelvaten, de zware kandelaars en de heerlijke priestergewaden getuigen van de offervaardigheid der geloovigen en hun ijver voor de glorie van Gods huis. De leden der verschillende gilden in hun schilderachtige kleeding wonen het Misoffer bij, en als later het H. Sacrament in processie wordt rondgedragen, dan volgen zij den Heer der heirscharen en de tallooze rijkbewerkte vanen en banieren geven den stoet een feestelijk en plechtig aanzien.
Van al de schatten der St. Bavo is zoo goed als niets overgebleven. Een klein gedeelte van het gebouw is ingericht voor den dienst der protestanten, en voor de rest is het schoone gebouw te beschouwen als een middending tusschen een museum, een kerk en een muziektempel.
Als muziektempel doet het gebouw dienst iederen Dinsdag- en Donderdagmiddag gedurende het orgelconcert en somtijds ook nog als er een oratorium of ander ernstig toonstuk wordt uitgevoerd door deze of gene Haarlemsche zangvereeniging. Als kerk kan men er iederen Zondag vóór- en na den middag een paar uren terecht, waarna de kathedraal weer voor zes dagen lang in haar doffe en kille ongebruiktheid terugzinkt; en als museum wordt het beschouwd door de vele vreemdelingen en enkele malen door sommige ingezetenen, die, met den hoed op het hoofd, luid kakelend door de wijde beuken dwalen en hoofdzakelijk hun bewondering uiten voor het orgel.
Ziezoo, daar zijn we eindelijk aangekomen bij het orgel, - moet ik het er nog bij zeggen? - het grootste orgel van ons land.
Laat ik beginnen te zeggen, dat ik voor mij het werk, zooals het zich uitwendig voordoet, niet schoon vind. Noch de smakelooze krullen en het drukke beeld- en snijwerk uit den Barok-stijl, die het ornament van de orgelkast en het koor uitmaken, noch het winderige en opgeblazen marmeren beeldhouwwerk van Xavery onder het eigenlijke hoofdwerk zelf, passen bij den stijl der kerk of zijn op zich zelf beschouwd fraai te noemen. Maar dit zijn bijzaken, waaraan de geest des tijds schuld heeft en het orgel als orgel is een meesterwerk.
In 1735 besloten de burgemeesters en de vroedschap tot den bouw, die werd opgedragen aan Christiaan Muller te Amsterdam en reeds in 1738 was het geheele werk voltooid en ingewijd.
Een volledige beschrijving kan de weetgierige lezer vinden bij oude kroniekschrijvers, als: Ampzing, De Koning, Van Oosten de Bruijn en anderen. Ik zal alleen volstaan met te zeggen, dat het orgel ongeveer 15 M. breed en ruim 30 M. hoog is; dat het 3 klavieren en 68 registers telt en dat het aantal pijpen het eerbiedwaardige aantal van 4295 bedraagt, waarbij er zijn van 32 voet lang. Als instrument is het orgel onovertroffen en als de organist de volle schoonheden van het werk doet uitkomen, blijkt het den bewonderenden toehoorder, dat de klank van het reusachtig kunstgewrocht volkomen in overeenstemming is met de wijde ruimte van de kerk.
Verdere opmerkenswaardigheden in het gebouw zijn het fraaie koorhek, gedeeltelijk Gothisch, gedeeltelijk uit het tijdperk der vroegRenaissance; verder het koorgestoelte, de preekstoel en een klein oud kerkgestoelte met opmerkelijk fraai snijwerk.
In het priesterkoor ziet men de zware zuilen zonder kapiteelen, welke zuilen beschilderd zijn met de reeds hierboven genoemde tapijtmotieven. Jarenlang is dit schilderwerk bedolven geweest onder den protestantschen witkwast en toen men eindelijk de kalk weer afkraste, om het werk in zijn oude glorie te herstellen, kwam er - treffende speling van het toeval - het eerst te voorschijn: Et in unam sanctam catolicam et apostolicam ecclesiam; ‘en (ik geloof) in ééne heilige, katholieke en apostolische Kerk.’
En nu wenschte ik nog uwe aandacht te vestigen op de scheepjes, die gij aan de Zuidzijde van het koor aan de gewelven ziet hangen. Die vaartuigjes dienen tot voortdurende herinnering aan de verovering van Damiate in 1219, bij welk oorlogsfeit onze Hollandsche graaf Willem I en in het bijzonder ook de Haarlemmers hebben uitgemunt.
Een andere en meer bekende herinnering aan deze gebeurtenis bezit Haarlem in de welbekende Damiaatjes, kleine klokjes, die nog steeds iederen avond van negen tot halftien worden geluid.
Over een en ander hoef ik hier zeker niet meer uit te weiden, na hetgeen daaromtrent is meegedeeld in het historisch-romantisch verhaal De tocht naar Damiate, en vooral in de bijgevoegde noten, in den 25sten jaargang.
En hiermede kunnen wij afscheid nemen van de St. Bavo, met den wensch, dat de herstelling van de kerk volkomen mag slagen en dat de tijd nog eens zal komen dat het schoone gebouw, door katholieken gesticht, bestemd voor den katholieken eeredienst, aan zijne oorspronkelijke bestemming terug zal worden gegeven.
Maar al verlaten wij nu de Groote Kerk, met de Groote Markt zijn wij voorloopig nog niet klaar. Onmiddellijk tegenover den westgevel van de hoofdkerk staat een gebouw, dat, bij zijn reusachtige buurvrouw vergeleken, een dwerg mag heeten, maar toch in zijn soort even fraai, even opmerkenswaardig is als deze. Ik bedoel de wijdvermaarde Vleeschhal, algemeen erkend als het meesterwerk der Hollandsche Renaissance. De Illustratie geeft u hierbij een welgeslaagde afbeelding van dit wonderfraaie gedenkteeken van burgerlijke bouwkunst, maar het fijne, bijna overdadig rijk aangebrachte beeldhouw- en ornamentwerk moet men in natura komen bewonderen, om er de volle bekoring van te ondervinden.
De Vleeschhal is evenzeer de trots en roem der Haarlemmers als de St. Bavo. Een paar jaar geleden is het gebouw op rijkskosten geheel opgeknapt en schoongemaakt. De gebeeldhouwde zandsteen heeft weer zijn frissche, blanke natuurkleur; de roode baksteen vertoont de heldere tint, aan dit nationale materiaal eigen; de luiken der kruisramen zijn geschilderd in de stadskleuren: rood en wit, en de wapens in den voor- en zijgevel aangebracht, prijken op vergulden grond in de oorspronkelijke kleuren. Dit alles bijeen maakt een bijzonder fraai, kleurig en vroolijk effect.
Het gebouw dagteekent van 1603. Er is wel eens getwist over de vraag, of de gevel van het gebouw wel geheel oorspronkelijk ontworpen was. Men dient nl. te weten, dat de kunst der Hollandsche Renaissance, vooral de bouwkunst, zeer veel invloed heeft uitgeoefend op de Renaissance in Duitschland, Denemarken en verder langs de kusten van de Oostzee.
Dit scheen echter niet zeer naar den zin van eenige geleerden van ‘das grosse Deutsche Vaterland’, die dit voor bedoeld ‘Vaterland’ eenigszins vernederend schenen te vinden. Hoe dit zij, er werd indertijd beweerd, dat de gevel van het tuighuis in Dantzig of die van het Prellersche huis in Neurenberg den Haarlemschen bouwkunstenaar tot model zouden hebben gediend. Dit sprookje is echter voorgoed uit de wereld geholpen en de geleerde Duitsche veronderstellingen tot leugen verklaard, want het tuighuis van Dantzig dagteekent van 1605 en het bekende huis uit Neurenberg eveneens van dat jaar. Haarlem mag dus met recht trotsch zijn op zijn grooten zoon. Want al droeg Lieven de Key den nederigen titel van stadstimmeraar en -bouwkundige, hij is een der uitstekendste kunstenaars, die in het tijdvak van de Hollandsche Renaissance leefden, en noch wat aangaat weelderige verbeeldingen, of beredeneerde bouwvormen of gelukkige harmonie behoeft hij onder te doen voor Van Campen of De Keyzer. Toch is De Key, evenals zoovele van zijn kunstbroeders, geen geboren Nederlander. In 1560 zag hij te Gent het levenslicht, maar moest reeds in zijn eerste jeugd met zijn ouders de vlucht nemen naar Engeland, ten einde te ontkomen aan de vervolgingen van Alva.
In 1585 huwde hij in Londen met een meisje,