tuin van de hoofdstad is geworden; en ten tweede, omdat dan de tegenstelling tusschen het vlakke polderland en de schoone duinstreek des te grooter is.
De weg van Amsterdam naar Haarlem biedt werkelijk niets fraais of bijzonders aan; 't is één uitgestrekt vergezicht over vlakke weiden, zonder boomen bijna en niets doet vermoeden, dat wij een der meest boschrijke en liefelijkste oorden van ons land naderen. Even buiten Halfweg echter, wenkt ons de toren van de Groote Kerk reeds toe en weldra zien wij den geheelen omtrek van het zware gebouw, dat, zooals Vosmaer het uitdrukt, als een middeleeuwsche mastodont uit de moderne stad omhoog rijst.
Het eerste wat wij van Haarlem voorbijsnorren zijn de werkplaatsen van de Holl. Sp. Maatsch., een inrichting, waar meer dan 1200 menschen werk vinden. Even verder passeeren wij (met uw toelating) de gemeentelijke aschvaalt en vlak daarnaast ligt een onbebouwd terrein, nu nog weiland, waar de nieuwe celgevangenis zal komen, die rond zes ton moet kosten.
De lezer herinnert zich zeker wel de deelnemende interpellatie, door den liberalen afgevaardigde van Haarlem in de Tweede Kamer gehouden naar aanleiding van den bouw van dit boevenpaleis. Deze heer was bang, dat de gevangenen last konden krijgen van den rook, die soms van de aschvaalt omhoog stijgt, wanneer daar waardelooze voorwerpen verbrand worden; en inderdaad, een gevoelig mensch moet medelijden hebben met de arme stakkers, die daar opgesloten zitten en den onaangenamen damp niet kunnen ontwijken. Waarom richt men de gevangenis niet op in Bloemendaal, waarom koopt het Rijk niet de buitenplaats ‘het Klooster’ aan den Schoterstraatweg, die (de villa meen ik) al zoo lang onbewoond staat?
De gemeente heeft er wel een bod op gedaan, om er een gasfabriek op te richten. En nu vraag ik u, wat is nuttiger, wat noodzakelijker, wat geeft meer blijk van beschaving en verlichting: een gasfabriek of een gevangenis? Wie hebben meer behoefte aan frissche lucht: de arbeiders der fabriek (die toch de verschillende walmen niet kunnen ontloopen), of de arme opgesloten gevangenen, die men daarvoor ten minste kan vrijwaren?
Wij willen echter deze nuttelooze overdenkingen afbreken, want de trein rommelt over de spoorbrug en gunt ons daarbij een schoon gezicht op het Spaarne (de levensader van de stad) en op de stad zelve. Nog een klein eindje singel, en wij stappen af op het altijd drukke statie-plein. Welkom hier!
Hoewel wij als echte slenderaars door de stad willen dwalen, stel ik u toch voor, eenigszins een vast plan te volgen. Wij laten dus de welbekende fabriek van de heeren Beynes, vlak over het statie, links liggen en gaan recht uit, recht aan naar de Groote Markt. Onze weg loopt daartoe langs den Kruisweg en de Kruisstraat.
Het is verbazingwekkend, hoeveel kloosters Haarlem in de Middeleeuwen rijk was. In het laatst van de 15e eeuw telde men er niet minder dan vijf en dertig. De Kruisweg en -straat zijn dan ook genoemd naar een klooster van de Kruisheeren, dat hier vroeger gestaan heeft.
Wij loopen nu door de Barteljorisstraat en komen uit op het middelpunt van de stad, de wijdvermaarde Groote Markt, die door alle eeuwen heen het centrum van alle verkeer en vertier is geweest. Er is hier, om te beginnen, al zooveel op te merken, dat ik u voorstel op ons gemak ergens te gaan zitten om op zijn Hollandsch eens een heel gemoedelijk praatje te houden.
Wie Haarlem kent, kent ook het koffiehuis Brinkman. Wat Kras is voor Amsterdam is Brinkman voor Haarlem en wie bijgeval geen liefhebber is van koffiehuizen, kan ten minste zijn hart ophalen aan den fraaien gevel van het gebouw en zijn herinnering verfrisschen bij het beschouwen van den gedenksteen, die hoog boven den grond is opgericht ter nagedachtenis van Bilderdijk. Inderdaad heeft de groote dichter hier eenige jaren van zijn leven gesleten, toen Lodewijk Napoleon zijn hof hield op het Paviljoen aan den Hout, en zijn stoffelijk overblijfsel rust aan den voet van een der zware kolommen in de Groote Kerk, waar niets anders dit feit vermeldt, dan een eenvoudige steen met den eenvoudigen naam: Bilderdijk. Maar de Schoolmeester had wel gelijk, toen hij zong:
Geen grafschrift zoo rijk,
Wij nemen dus plaats voor dit historische gebouw, bestellen een kop koffie of een glas bier en steken behaaglijk een sigaar op. Kijk nu eens rond!
Vlak tegenover ons zien wij de Groote Kerk, daarnaast de beroemde vleeschhal en aan onze rechterhand het stadhuis, altemaal gebouwen, waarvan de Illustratie u hier de afbeelding geeft.
Een paar huizen links van ons, op den hoek van de Smedestraat staat het oude raadhuis, vroeger het verblijf van de graven van Holland.
Ik heb gezegd, dat ik u niet zou vervelen met droge historische opmerkingen, maar al te lichtzinnig kunnen wij ook niet te werk gaan.
Ik vraag dus beleefd eenige oogenblikken (heusch waar, eenige maar) uw aandacht. Geeft gij daar den brui van, ik zal mij onderwerpen. Kijk dan onder de hand maar even naar de plezierige drukte, die op de markt heerscht; vermaak u met de aangename beweging, die veroorzaakt wordt door de onophoudelijk aanrollende tramwagens en omnibussen; loop anders eens om het standbeeld van Coster (in den volksmond Louwtje geheeten) of maak eenige meteorologische studiën voor het weerhuisje, dat met het omgevende voetpad de markt in tweeën verdeelt.
Wanneer Haarlem gesticht is, is onzeker en daarmee natuurlijk de ouderdom van de stad. Sommigen willen den naam afleiden van Herulenheim, anderen verklaren een zekeren Heer of Haer Lem tot stichter. Hoe dit zei, in de r tiende en elfde eeuw was Haarlem al een verblijfplaats van de Hollandsche graven, die er een jachthuis bezaten. Later werd de stad ommuurd en tot het jaar 1355 werd de om trek gevormd door het Spaarne, de Oude- en Kraaienhorstergracht (verlengd tot de Korte St.-Jansstraat) en de Bakenessergracht. Na dien tijd werd de overzijde van het Spaarne er bij getrokken, misschien ook al naar aanleiding van de zware branden, die in 1328 en 1347 de stad teisterden, maar daar de bevolking steeds bleef wassen, werd de stad in de eerste helft der 15e eeuw nogmaals uitgebreid.
De meest belangrijke vergrooting erlangde Haarlem echter in de 17e eeuw, toen het geheele gedeelte, gelegen tusschen Zijl- en Raamsingel, de Turfmarkt en de Oude- en Kraaienhorstergracht bij de stad werd gevoegd, een kwartier, dat een oppervlakte had, bijna gelijk aan het oude gedeelte zelf.
De Groote Markt, waar wij nu zitten, heette eertijds ‘het Zand’ en was onder dien naam vrij wat grooter dan zij nu is. De geheele oppervlakte werd in tweeën gedeeld door ‘de Beek’, een watertje, dat uit de duinen komende door de Koningstraat, langs de Groote Kerk en door de Damstraat stroomde en zoo in het Spaarne uitliep. Tegenwoordig is dat beekje overwelfd, zoodat het niet meer te zien is en ‘het Zand’ is heel wat ingekrompen door het blok huizen, dat begrensd wordt door de Groote Houtstraat, de Spekstraat en de Lepelstraat, meer bekend als ‘tusschen de paaltjes’.
En na deze zeer korte verklaring verzoek ik u beleefd onzen tocht te willen aanvangen. 't Spreekt vanzelf dat de Groote Kerk het eerst aan de beurt is.
(Wordt vervolgd.)