De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe St.-Stephansdom met Domplatz te Halberstadt.Mag ik, alvorens de aandacht te vragen voor bijbehoorende plaat, naar een schilderijGa naar voetnoot1) van den heer Jan Striening, den schilder van dit tafereel, even aan de lezers der Belgische Illustratie voorstellen? Jan Striening Jzn. is hoofdleeraar aan de Academie van Beeldende Kunsten te Rotterdam en, wat meer zegt, een schilder en teekenaar, wiens hooge verdiensten als zoodanig, hoewel niet altijd op hun juiste waarde geschat, onbetwistbaar zijn. Wanneer we onzen verdienstelijken landgenoot beschouwen als kunstenaar, dan bewonderen we in hem vooral dat volkomen meesterschap over den vorm der dingen, de verbazingwekkende vaardigheid en gemakkelijkheid, waarmee hij met enkele lijnen weet uit te drukken het karakter van wat hij wil afbeelden; zijn door veel arbeiden verkregen juisten blik op wat de karakteristiek der voorwerpen uitmaakt, een blik, die niet blijft hangen aan de voor allen zichtbare oppervlakte, maar doordringt tot in de kiem der dingen, doorgrondt als 't ware hunne samenstelling, vlug beschouwd wat er kenmerkend is. Striening teekent niet maar na de lijnen en bogen van den Dom: hij zet het machtig bouwwerk als 't ware in elkaar met forsch getrokken lijnen, hij doordringt zich van de gedachten des bouwmeesters, al teekenende bouwt hij zuil naast zuil en boog boven boog, kartelt hij uit met groote nauwkeurigheid en opperst toegewijde liefde de teere omtrekken der fijne, afspitsende torens en de schier tot kantwerk verragde ornamentaties.
de st.-stephansdom met domplatz te halberstadt.
Striening kent en waardeert ze, de grootsche, oude bouwwerken, de mooie, antieke dingen; hij bemint ze met een liefde, die den oningewijde overdreven moet schijnen, hij heeft de laatsten verzameld, heel zijn leven door, met veel moeite en heel veel opoffering, hij koestert ze met teedere zorg, ze bekijkend met welgevallen, hij vult er zijn schoone, deftige werkplaats mee, hij voelt zich zoo thuis, zoo innig vertrouwd tusschen al die lieve, oude dingen, hij is er als 't ware mee één geworden O, hoe haat deze kunstenaar met innigen haat al dat lompe, banale, ploertig schreeuwerige maakwerk, dat karakterloos fabrieksgoed, helaas zoo talrijk in onzen tijd! Hoe vreemd staat deze kunstenaar, geestverwant onzer zeventiende-eeuwsche grootmeesters in kunst, in het woelen en drijven dezer eeuw van den stoom, hoe weinig begrijpt hij de negentiende-eeuwsche menschen, deze droomer van met pieuze toewijding vervolmaakte, rustig- mooie dingen, en hoe weinig begrijpen de menschen hem! Van deze liefde voor hoog volkomene, dierbare kunst getuigen zijne mooie, karakteristieke teekeningen, zijne vele schilderijen: pittoreske stadsgezichten, zeventiende-eeuwsche binnenhuizen. Ge kunt ze bezichtigen door een vergrootglas, die heerlijk raakgezette figuurtjes, die zoo precies staan waar en zooals ze staan moeten, die zich bewegen over den Domplatz; hoe karakteristiek is b.v. die oude man, leunende op zijn begeleidster; alles in de houding drukt blindheid uit; hoe schoon en waar die bespannen wagen aan den ingang der van nauw lichtend duister trillende poortruimte. Beweging is er in de menschen massa, die aangolft uit de wijdopen ingangen van den machtigen Dom, in dat blanke, wemelende licht in het verschiet, verlouterend tot schier enkel glans het loover der boomen, die hoog staan te stralen in al dat blijde licht, zacht vervloeiende langs 't breede kerkpad.... Machtig rijst in 't licht dat heerlijk, streng Gothiek bouwwerk, de Dom, getuigende van een grootsch verleden, toen de bisschoppen, die te Halberstadt resideerden, en aan wie de stad haar opkomst dankt, krachtig bevorderden de heerlijke, bloeiende kunst bij uitnemendheid. Kostbare proefstuk daarvan bergt deze Domkerk: o.a. een rijk met beeldhouwwerk versierden bisschopszetel, schoone glasschilderijen, belangrijke altaarkostbaarheden. Tegenwoordig is Halberstadt een grootendeels protestantsche plaats, maar heerlijk verkondigt haar Dom aan 't nageslacht den zielverrukkenden luister, de wonderbare triomfen der katholieke kunst!
Ik ben den lezer nog eenige levensbijzonderheden schuldig van den kunstenaar, wiens kostbaar talent dit schoon zoo allerwaardigst wist te vertolken. Jan Striening werd den 27en Februari 1827 te Haarlem geboren. Van jongs af openbaarde zich bij den knaap de lust tot teekenen, zoodat hij dan ook spoedig bij een teekenmeester werd in de leer gedaan. Als veertienjarige knaap kwam hij als leerling op de Stadsteekenschool, waar hij om zijn talent de aandacht trok der leden van het teekencollege ‘Kunst zij ons doel’; deze schilders stonden den verstandige knaap toe, hun studiën naar gekleed model te deelen, waarvan hij dan ook niet weinig nut heeft getrokken. Hier leerde hij ook Bosboom kennen, voor wien hij altijd een groote vereering is blijven koesteren. Maar meer dan op scholen of teekengenootschappen leerde de jonge Striening door eigen oefening, door veel en onvermoeid werken, door alles maar stoutweg aanpakken wat hem voorkwam. Zóó heeft hij zich eigen gemaakt die wonderbare vaardigheid, die bewonderenswaardige knapheid, die zekerheid van werken. De verdienstelijke kunstenaar bleef natuurlijk niet onopgemerkt: men bood hem de betrekking aan van leeraar aan de Teekenschool te Deventer. Toen zijn voor Striening gekomen de harde plichten van 't onderwijzer zijn, dubbel hard voor wie als artist een af keer heeft van schoolmeesteren; toch hebben ze niet kunnen dooden dit krachtig artistiek leven, integendeel! Zijn beste jaren heeft de kunstenaar beleefd te Deventer, hij schilderde er zijn schoonste doeken en ontwierp er zijn schitterendste decoraties, o.a. die voor den Schouwburg. In 1881, nadat hij het vorig jaar ingevolge opdracht der regeering met den heer Molkenboer een reis door België had gemaakt, met het doel, daar de inrichting van het teekenonderwijs te bestudeeren, kwam hij naar Rotterdam, waar hij nog steeds werkzaam is als hoofdleeraar aan de Academie van Beeldende Kunsten. En evenals te Deventer heeft deze energieke kunstenaar, deze bekwame leeraar ook in deze stad de stadsteekenschool gemaakt tot een kunstinstituut, dat een goeden naam heeft in den lande, heeft hij leerlingen gekweekt, wier werk gezien mag worden onder al wat door onze vaderlandsche schilders wordt geleverd. Van de te Rotterdam woonachtigen noem ik Nachtweh, met zijn gevoelige, subliem-opgevatte en nobel uitgevoerde stadsgezichten, Heyberg met zijn forsche, echt Hollandsche soldatentypen.... En nu moge de blinde vooringenomenheid van velen, die zich onder de jongeren rangschikken, het werk van sommigen onzer oudere schilders, vertegenwoordigers van een nu uitstervend geslacht van kunstenaars, met geringschatting bejegenen, groot zullen zij blijven in de herinnering van 't nageslacht om hunne eerbiedwaardige, onwankelbare overtuiging van 't goede recht hunner kunstopvattingen, hun volhardenden ijver en onvermoeiden, nimmer verflauwenden werklust, hun noesten arbeid tot bereiking van kunstidealen, hun krachtig willen en onbaatzuchtig streven, bovenal om hun zuivere, beminnelijke, eenvoudige maar mannelijk sterke liefde voor wat zij schoon en goed achtten! Zoo de heer Striening, één uit de velen, die reeds niet meer zijn: een krachtig protest tegen dat slappe, wil- en krachtelooze, dat het kenmerk is van deze weldra voltooide eeuw. M.V. |
|