De zwarte kapu.
Door T.
(Vervolg).
De majoor aan de eene en de adjudant aan de andere zijde vergezelden den veroordeelde achter de gelederen en teekenden met een krijtstreep den rug van de soldaten, die niet hard genoeg hadden toegeslagen; hen volgde de officier van gezondheid, om bij het in onmacht vallen van den mishandelde met aderlating en koud water te kunnen bij springen.
Een doek tusschen de tanden geklemd, schreed Peter Bagin in grimmigen trots met vasten tred door de gelederen; alleen de wenkbrauwen trokken zich samen bij elken slag der neersuizende riemen. Reeds de eerste slagen kleurden de huid van den man brandend rood; en nog was hij niet aan het einde van zijn eersten gang, of het bloed druppelde reeds op verscheiden plaatsen langs zijnen rug.
Plotseling brak door de dichte menigte der toeschouwers en door de rangen der schildwachten de jonge hertog van Lotharingen; geen acht slaande op geroep of waarschuwing, ijlde hij regelrecht op den trompetter toe en sloeg hem het instrument uit de hand. Zoodra de spitsroedenmarsch verstomde, hielden de veroordeelde en de hem vooruitgaande wachtmeester den pas in en de tot slaan opgeheven armen zonken neer.
‘Alle duivels!’ riep de majoor geërgerd. ‘Wat beteekent dat? Voorwaarts, trompetter, blaas door.’
‘Halt!’ riep hertog Frans zijn witten zakdoek zwaaiende. ‘Genade!’
De majoor herkende nu den hertog en ging hem groetend te gemoet. ‘Uwe Hoogheid behaagt het den beklaagde genade te brengen, maar de dienst gebiedt mij in zoo'n geval....’
‘Goed, goed, waarde majoor, ik draag de volle verantwoording. Ge kunt u op mij beroepen, ik zal 't u op schrift geven. Wat heeft de kerel, wien ik genade gebracht heb, eigenlijk uitgevoerd?’
‘'t Is een onverbeterlijke deserteur, Uwe Hoogheid, anders een goed soldaat, een uitstekend ruiter en schutter. Dient drie, vier maanden zonder dat er aanmerking op hem te maken valt, dan grijpt hem een soort razernij aan - hij zegt: het heimwee - en weg is hij.’
‘'t Is zeker reeds een oude jongen?’
‘Bij de veertig, Hoogheid. 't Moet een Methusalem worden, om de wegens desertie gekregen strafjaren uit te dienen. Overigens is 't een Hongaar, die zich onder ons, Wallachen en Bohemers, niet op zijn plaats voelt.’
‘Een Hongaar en kurassier? Zou een overplaatsing naar de huzaren niet raadzaam zijn?’
‘Het behage Uwe Hoogheid den man eens aan te zien. Zoo'n kolossus en - een licht huzarenpaard!’
De hertog, die sedert zijn vijftiende jaar te Weenen zijn vorming ontving en ook een weinig Hongaarsch sprak, ging naar Bagin toe en sprak hem in de lang ontbeerde vaderlandsche klanken aan; hij zeide hem, dat hij hem op voorspraak van des keizers dochter van de rest der straf ontslagen had; maar daarvoor moest Bagin beloven, van nu af het keizerlijk vaandel trouw te zullen blijven.
Een niet te beschrijven treurige trek gleed over het gebruinde gezicht van den begenadigde. ‘Heer!’ sprak hij, ‘ik dank u en de schoone dochter des konings en zal uw goede bedoeling niet vergeten; maar, heer, laat mij mijn straf ondergaan, laat mij dooden, want die belofte kan ik u niet geven. Ik moet vrij zijn. En daarom zweer ik hi er, bij de eerste de beste gelegenheid weer te zullen wegloopen. Meet toch de maat uwer goedheid vol en bewerk mijne vrijheid! God zal 't u loonen.’
‘Nu, nu, wij zullen zien, wat er aan te doen is,’ beloofde de hertog losweg, om aan de zaak een einde te maken. ‘Hier is een pleister voor uwe wonden.’
Hij wierp hem eenige geldstukken toe, groette den majoor met een genadig knikje en ging heen.
Bij het bruggetje over de Schwechat stelde zich een oude Zigeunerachtige vrouw op zijn weg.
‘Heer,’ smeekte zij, ‘laat mij de sporen kussen, die uwe voeten in het stof drukken! Ontvang den dank van een zwaar beproefd moederhart voor de weldaad, door u bewezen! Dat geluk en zegen u volgen op al uw wegen. Dat uw kinderen opbloeien tot een machtig geslacht...’
‘Goed, goed, oude!’ stuitte de hertog den woordenstroom der vrouw, ‘ik heb haast.’ En hij onttrok zich haastig aan de hem nog naklinkende zegewenschen.
‘Dat zal ik den keizer vertellen, Hoogheid!’ zoo prees Maria Theresia de goede daad van haren ridder, nadat hij haar bericht van het voorgevallene gegeven had.
‘'t Zal wel noodig zijn, om mijn eigenmachtig ingrijpen te bekrachtigen. Nu denk ik ook nog meer te doen door den armen kerel ontslag bij de kurassiers te bezorgen.’
‘Zeker, Hoogheid. Men moet met graaf Lanthière spreken!’
Maar de graaf was destijds niet te Weenen, en toen hij er kwam, dachten hertog Frans en de nu openlijk met hem verloofde aartshertogin Maria Theresia, aan heel andere dingen dan aan den armen Bagin. Lanthière kwam namelijk eerst bij de verlovingsfeesten van het hooge paar te Weenen, welke den 12 Februari 1736 onder grooten luister plaats hadden.
Bij gelegenheid van een hoffeest herinnerde graaf Lanthière den hertog aan de verhaalde episode in Ebersdorf en betreurde het, dat de door hooge gunst begenadigde soldaat zich zoo ondankbaar had getoond, daar hij voor eenige dagen voor de vierde maal was gedeserteerd.
Hertog Frans van Lotharingen beet zich in den wijsvinger.