De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe zwarte kapu.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 232]
| |
in de rede, ‘de droom neemt te realistische vormen aan, om met het gewone slot te eindigen: toen kwam er een arme prins en zoo voort....’ ‘Maar wanneer hij nu toch zoo zou eindigen?’ Deze vraag was weer vergezeld van denzelfden diepen, trouwhartigen blik, dien de dame niet kon weerstaan, en welke haar in hare verlegenheid zoo aan het roer deed drukken, dat het kleine vaartuig zwenkte. Slechts een nauwelijks hoorbaar gemurmeld afwerend: ‘Maar hertog!’ ontvlood hare lippen. Hertog Frans van Lotharingen maakte zich het gunstige oogenblik ten nutte. ‘Wanneer het nu toch zoo was,’ ging hij met warmte voort, ‘wanneer een arme prins, wien de Franschen zijn vaderlijk erfdeel ontroofd hebben, voor de heerlijkste aller vorstendochters trad en zeide: ‘Ik heb geen land te regeeren, maar een trouw en toegewijd hart, dat van vurige liefde verteert. Neemt gij het in ruil voor het uwe, Maria Theresia?’ De keizersdochter wierp een veelbelovenden blik harer zielvolle oogen op haren ridder, en een seconde lang ontmoetten elkaar beider blikben; toen sprak zij zacht: ‘Een trouw hart is meer waard dan alle schatten der aarde.’ ‘Mag ik dit voor een antwoord houden?’ riep in vervoering de hertog, onstuimig voor Maria Theresia op de knieën vallend, zoodat de gondel op gevaarlijke wijze begon te schommelen. ‘Hoogheid!’ waarschuwde de keizersdochter, ‘daar komt juist bij de landingsbrug gravin Fuchs aan! Gauw de riemen gegrepen!’ De verliefde prins bracht met weinige slagen de boot in de richting van de houten brug, waar werkelijk de opperhofmeesteres der aartshertogin Maria Theresia, de weduwe gravin Maria Carolina Fuchs, met blijkbaar ingehouden ongeduld het paar gadesloeg. Toch bleef den wakkeren roeier nog zooveel tijd over, om nogmaals aan de hooge, tegenover hem zittende dame dezelfde vraag voor te leggen. ‘Mag ik u door 't heele leven varen, Keizerlijke Hoogheid, zooals vandaag deze boot?’ Maria Theresia zag hem vriendelijk glimlachend aan. ‘Roeien dat moogt gij - maar het roer blijft in mijn hand.’ De gondel landde, met lichten voet sprong zij er uit en werd door de opperhofmeesteres ontvangen met een bijzonder stijf knikje. Maar de wakkere, levendige dochter van Karel VI sloot de oude dame in hare armen. ‘Niet boos zijn, gravin, dan vertel ik u een groot geheim.’
de verlichting van het frederiksplein.
Naar een voor de Belg Ill. door de firma Roeloffzen, Hubner & Van Santen genomen photographie. ‘Uwe Keizerlijke Hoogheid hebbe de genade in aanmerking te nemen, dat gravin Fuchs ondanks den last harer vier en vijftig jaren nog over goede oogen beschikt, en te veel ondervinding bezit, dan dat het beloofde geheim voor mij eene verrassing zou kunnen zijn.’ Daarbij maakte zij voor den juist de brug opgaanden hertog een overdreven eerbiedige buiging en berichtte, dat de rijtuigen, die de dames en heeren naar Weenen zouden terugbrengen, reeds lang gereed stonden. Op den weg er heen klonken plotseling drie lange, klagende, trompetsignalen. Hertog Frans bleef staan en beet onwillekeurig op den gekromden wijsvinger zijner linkerhand, een gewoonte, welke hem eigen was, zoodra hem plotseling iets onaangenaams overkwam. ‘Verontschuldig mij, Keizerlijke Hoogheid, ik moet om een kwartier verlof verzoeken. Voor mij valt er een goede daad te verrichten.’ ‘Wat is er te doen? Zoo plotseling?’ ‘Ik ben vandaag zoo gelukkig, dat ik het voor mijn plicht beschouw, ook anderen gelukkig te maken. Het signaal, dat wij zoo even gehoord hebben, geeft het begin eener militaire rechting te kennen. Nu volgt de laatste voorlezing van het vonnis - ik moet mij haasten, zal ik voor den ongelukkige niet te laat komen.’ ‘O, hoe goed is Uwe Hoogheid!’ riep Maria Theresia, den hertog de hand reikende. Haast u, om niet te laat te komen. Wij zullen hier wachten.’ Hertog Frans van Lotharingen ijlde weg in de richting, vanwaar de signalen gekomen waren, en van waar na eenigen tijd een eigenaardige, langzame, gedempte trompetmarsch zich hooren liet. | |
II.In het tot het keizerlijk jachtslot behoorend dorp van gelijken naam en in het naburig stadje Schwechat lagen in dien tijd de vier eskadrons kurassiers van het regiment ‘graaf Johann Friedrich Lanthière’. Op een open terrein, 't welk tusschen het Schwechatriviertje, een afgeleide molenbeek er van en de Donau een driehoek vormde, stonden tweehonderd kurassiers in twee gelederen met het gezicht naar elkaar gekeerd. De manschappen stonden zoover van elkaar verwijderd, dat zij, hun arm zijwaarts uitstrekkende, hun buurman niet konden aanraken. De kurassiers, uitgerukt in rijbuis met muts en hooge laarzen, maar zonder helm en kuras, hadden den getrokken pallas naast zich in den grond gestoken en de losgemaakte teugelriemen in de rechterhand.
verlichting van de poort der genie.
Naar een voor de Belg. Ill. door de firma Roeloffzen, Hubner & Van Santen genomen photographie. Zoodanig was bij de in die dagen gebruike lijke straf van het spitsroedenloopen - bij de ruiterij werden in plaats van roeden de stangriemen gebezigd - de uitrusting en de opstelling der gelederen, tusschen welke een veroordeelde loopen moest om zijne straf te ondergaan. De veroordeelde, van een hooge, reusachtige gestalte met verward zwart haar, een donkere gelaatskleur en met een somberen, trotschen blik, stond aan het eene eind der gelederen met ontbloot bovenlijf en over de borst gebonden armen; voor hem een oude wachtmeester, die de getrokken sabel onder den arm, de spits naar achteren gekeerd hield, om den veroordeelde een te haastig doorloopen der gelederen te verhinderen. De majoor liet het voorgeschreven rechtingsignaal blazen, waarop de aanklager met eentonige stem voorlas, dat de kurassier Peter Bagin wegens de misdaad van desertie, voor de derde maal gepleegd, voor dit keer met tienmaal spitsroedenloopen door de gelederen van tweehonderd man zou worden gestraft, en hem werd aangekondigd, dat hij bij herhaling van de misdaad aan de doodstraf door den kogel zou vervallen. Toen vroeg de aanklager, of de veroordeelde nog iets in 't midden te brengen had. ‘Dadelijk doodschieten!’ riep Bagin op een toon van vertwijfeling. ‘Ik loop toch dadelijk weer weg!’ De auditeur verstond met opzet het Hongaarsch-Duitsch van den overtreder niet en gaf het teeken tot uitvoering van de gruwzame straf. De trompetter stemde den voor deze treurige handeling voorgeschreven marsch aan, waarvan soldatenhumor de woorden maakte: Waarom zijt ge weggeloopen?!
Daarom moet ge spitsroe loopen.
De wachtmeester ging naar de maat der melodie door de gelederen, hem volgde de veroordeelde, en elk der kameraden moest hem met den lederen riem een krachtigen slag op den rug geven, zoodra hij hem voorbij ging.
(Wordt vervolgd.) |
|