Keizerin Elisabeth van Oostenrijk.
Voor eenige weken werd de heele wereld pijnlijk opgeschrikt door de tijding, dat de keizerin van Oostenrijk te Genève onder het moordwapen van een Italiaanschen anarchist was gevallen. Bij die pijnlijke gewaarwording voegde zich oprechte verontwaardiging over een zoo laffen aanslag, want in keizerin Elisabeth beschouwde men sinds lang niet meer de vorstin, omgeven door een schitterenden hofstoet, maar zag men enkel meer de treurende moeder, van het eene land naar het andere dwalend om balsem te zoeken voor haar schrijnend leed. De aanslag op Oostenrijks keizerin was meer nog een aanslag tegen de menschelijkheid dan een politieke misdaad, en daarom vooral was de deelneming zoo innig, de verontwaardiging zoo algemeen.
h.m. keizerin elisabeth van oostenrijk,
† 10 September 1898.
Wie had kunnen denken, dat de vroolijke, levenslustige Beiersche prinses, op nauwelijks zeventienjarigen leeftijd op een der machtigste tronen van Europa verheven, een zoo treurig uiteinde zou vinden, na te voren door de zwaarste slagen te zijn getroffen? Den 23en April 1854 hield zij haar zegevierenden intocht binnen Weenen, als op de handen gedragen door het Oostenrijksche volk, betooverd door haar jeugdige, aanvallige schoonheid, en den volgenden dag werd zij door kardinaal Rauscher in den echt verbonden met keizer Frans Jozef. Heel het trouwe Oostenrijksche volk jubelde, en een schitterende toekomst scheen zich voor de jonge keizerin te ontsluiten, aangebeden door haar ridderlijken gemaal, vereerd door al hare onderdanen.
Helaas! dat die schoone geluksdroom reeds zoo spoedig verstoord moest worden, eerst door staatkundige, daarna door familieslagen, die elkaar onverpoosd opvolgden. Deze laatste troffen het hardst. De eene zuster der keizerin was Marie Sophie, de ongelukkige onttroonde koningin van Napels, die na de heldhaftige verdediging van Gaëta als balling door Europa zwierf; de andere de hertogin van Alençon, die het vorig jaar op zoo tragische wijze omkwam bij den brand van den Weldadigheidsbazaar te Parijs.
Haar schoonbroeder Maximiliaan had, verlokt door den glans der kroon, zich laten bewegen, in de nieuwe wereld een keizerrijk te stichten, - een keizerrijk van één dag, dat te Queretaro onderging met de terechtstelling van den jongen en edelen vorst. Maar de zwaarste slag was de treurige dood van haar zoon Rudolf in het ontzettende drama van Mayerling, - een onopgelost raadsel.
Hiermee was de maat vol van hetgeen die arme moeder dragen kon. Haar uitgestrekt rijk werd haar te eng, zij vond geen genoegen meer aan het hof, en zelfs het Hongaarsche land, dat zij zoozeer had liefgehad, ontvluchtte zij. Enkel aan den oever der wijde, wijde zee kon zij meer leven, alleen met zich zelf, met hare smartelijke herinneringen. Maar rust kende en vond zij ook thans niet; van het eene strand zwierf zij naar het andere, altijd in diepen rouw gekleed, overal met deernis en eerbiedig medelijden begroet.
En deze vrouw, deze treurende moeder koos een ellendeling uit als het slachtoffer van zijn krankzinnigen haat; haar stiet hij het vlijmende staal in het hart, dat na weinige minuten een einde aan haar veelbewogen leven maakte.
Laten wij hopen, dat God zich over deze vorstelijke vrouw, die zoo ruim haar aandeel heeft gehad in de menschelijke ellende, ontfermd en haar opgenomen heeft in Zijn Hemel, waar zij thans de rust smaakt, die zij hier op aarde niet vinden kon. Moge God ook den edelen keizer Frans Jozef bijstaan, die met echt christelijke gelatenheid de nieuwe beproeving heeft aanvaard, welke de Voorzienigheid hem overzond, en waarvoor hij althans eenige verzachting heeft gevonden in de algemeene en hartelijke deelneming, hem door zijn trouw volk betoond.