Nederlandsche legenden.
XI.
Het wapen van Heusden.
De heeren van Heusden voerden als wapen een rood wiel op een gouden veld. De overlevering verhaalt omtrent het ontstaan van dit wapen het volgende:
Toen omstreeks de helft der IXe eeuw de Noormannen het land van Heusden verwoestten, vluchtte Heer Robert met zijn gemalin, Ida van Cuyk, en hun zoon Boudewijn naar Brabant. Na den dood zijns vaders in 857 verliet Boudewijn Brabant en begaf zich naar Engeland, waar hij als knaap in dienst trad van koning Elderik.
Zoowel de koning als de koningin schepten behagen in den jeugdigen Boudewijn, wien zij om zijn voorkomendheid en bescheidenheid een dagelijksche plaats aan hun tafel gaven.
Daar leerde Boudewijn 's konings deugdzame dochter Sophia kennen. Tusschen de beide jongelieden ontstond weldra een hartelijke genegenheid, welke tot een huwelijk met goedvinden der koninklijke ouders zou hebben kunnen leiden, indien Boudewijn van Engelschen adel en nog in 't bezit zijner goederen was. Elderik en zijn gemalin zouden in die omstandigheden een huwelijk gaarne gezien hebben.
Elderik ging na eenigen tijd op reis; zijn gemalin vergezelde hem. Van deze gelegenheid maakten de jongelieden gebruik om te vluchten. Met behulp van een kamerdienaar en een knecht verlieten zij het koninklijk paleis, scheepten zich in, zetten koers naar Holland en kwamen door een gunstigen wind spoedig in Zeeland aan.
Het eerste werk der jongelieden, nadat zij hun voet aan wal hadden gezet, was, zich door een huwelijk te vereenigen. Zij begaven zich vervolgens naar Heusden, waar heer Boudewijn het verwoeste slot deed herbouwen.
Koning Elderik was zeer bedroefd over het verlies zijner dochter. Hij zond gezanten naar Frankrijk, Schotland, Ierland, Brabant en Denemarken, om haar te doen opsporen, maar nergens was eenig spoor van haar te ontdekken.
Sophia leidde intusschen een voorbeeldig, godvruchtig leven. Haar gemaal en hunne kinderen, Edmond en Robert, waren haar alles. De armen en gebrekkigen vonden bij haar hulp. Geheel het land van Heusden noemde haar de goede vrouwe.
In 870 stierf heer Boudewijn. De weduwe bleef met hare beide kinderen het kasteel bewonen. Terwijl ze op zekeren dag in de burchtzaal zat te spinnen, liet zich een koopman aandienen. Binnengelaten erkende de koopman, die uit Engeland kwam, in de burchtvrouw van Heusden Sophia, de dochter zijns konings. Terwijl de koopman zijn waren uitpakte en aan de burchtvrouw liet zien, sprak hij haar opeens in het Engelsch aan.
Sophia verstomde van schrik bij het hooren harer moedertaal, welke sedert jaren niet meer in hare ooren had geklonken. Zij kocht van den koopman een grooten voorraad goederen, onder voorwaarde, dat hij haar niet zou verraden. De koopman beloofde dit, maar hield geen woord.
De koopman, die door koning Elderik gezonden was om de prinses op te sporen, keerde ijlings naar Engeland terug.
Aan het hof toegelaten, deelde de koopman den koning mede, dat hij diens dochter had teruggevonden, dat zij weduwe was en twee zoons had. De koning schreef dadelijk een brief, waarin hij zijne dochter vergiffenis schonk en haar uitnoodigde, met haar beide zoons naar Engeland te komen. Dezen brief stelde hij ter hand aan een voornaam edelman, die naast het Engelsch ook Hollandsch sprak. Hij beval den edelman om met een grooten stoet van dienaren en den koopman naar Heusden te reizen en zijn dochter terug te voeren.
Het gezantschap vertrok en weldra kwam het te Heusden aan. Tot de burchtvrouw toegelaten, vond de ridder Sophia zijde spinnende aan een rood spinnewiel, evenals de koopman haar had gevonden, gelijk zij altijd deed, sedert zij het hof haars vaders was ontvlucht.
De ridder overhandigde de burchtvrouw den brief haars vaders, noodigde haar namens den koning uit, met haar beide zoons, zoo spoedig doenlijk, met het gezantschap naar het hof haars vaders terug te keeren en verzekerde haar, dat alles vergeven en vergeten zou zijn.
Toen Sophia den brief gelezen had, begon zij bitter te weenen. Eerst nu begon zij den geheelen omvang van het verdriet te overzien, dat zij haar vader had berokkend.
Zij ontving het gezantschap op de meest gastvrije en luisterrijke wijze, gaf verscheidene feesten, noodigde de edellieden van den omtrek uit om met het gezantschap ter jacht te gaan, maar stelde den dag van vertrek van den eenen dag tot den anderen uit.
De ridder, door koning Elderik gezonden, bepaalde ten slotte een dag, waarop hij, het kostte wat het wilde, zou vertrekken. De burchtvrouw van Heusden smeekte den ridder te gaan zonder haar, haar beide zonen wilde zij mee laten vertrekken. Zij schreef een langen, hartelijken brief, waarin zij haar vader vergiffenis vroeg, en verzocht haar beide kinderen welwillend te willen ontvangen en hen zoo spoedig mogelijk weer naar hun vaderlijk erfgoed te Heusden te willen terugzenden.